ECLI:NL:RBMNE:2021:1283

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
16/994067-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van schuldwitwassen wegens gebrek aan bewijs van wetenschap van criminele herkomst van gelden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van (gewoonte)witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte wetenschap had van de criminele herkomst van de gelden waarmee onroerend goed is aangekocht. De verdachte, geboren in Marokko en getrouwd met een medeverdachte, had in de periode van 1 januari 2004 tot en met 18 november 2015 samen met anderen onroerend goed verworven. De officier van justitie stelde dat de verdachte had moeten vermoeden dat de gelden van misdrijf afkomstig waren, vooral gezien het feit dat haar echtgenoot in 2003 bijna drie maanden in Duitsland had vastgezeten. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van de criminele activiteiten van haar echtgenoot en dat zij geen kennis had van de herkomst van de gelden.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte in overweging genomen, waaronder haar gebrek aan kennis van de Duitse taal en haar onwetendheid over de werkelijke aard van het werk van haar echtgenoot. De rechtbank concludeerde dat het enkele feit dat de verdachte wist dat haar echtgenoot in 2003 was vastgezeten, onvoldoende was om te concluderen dat zij had moeten vermoeden dat de panden gefinancierd waren met crimineel geld. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.

Daarnaast heeft de rechtbank beslist over de in beslag genomen goederen. De rechtbank verklaarde de onder verdachte in beslag genomen onroerende goederen en banktegoeden verbeurd aan de Nederlandse Staat, maar dit had geen invloed op de vrijspraak van de verdachte zelf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/994067-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 31 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1977] te [geboorteplaats] (Marokko),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 2 en 9 november 2020, 1 en 3 februari 2021 en 17 maart 2021 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.J.M. van Dis-Setz en van hetgeen mr. D.G. Hassink, advocaat te Zwolle, namens verdachte, naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:
zich, samen met andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen, in de periode van 1 januari 2004 tot en met 18 november 2015 te [woonplaats] en Duitsland schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen met betrekking tot:
  • onroerend goed in Duitsland;
  • een woning in [woonplaats] en/of een lening in verband met de aankoop van die woning;
  • een geldbedrag van € 72.160,-.
subsidiair is dit ten laste gelegd als het alleen dan wel samen met anderen schuldwitwassen van voornoemde voorwerpen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Verdachte, die getrouwd is met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), heeft in 1996 (beleggings)panden op haar naam gekregen in Duitsland. Op dat moment was zij 18 à 19 jaar oud. Vervolgens krijgt zij de huurpenningen op haar bankrekeningen, neemt ze die contant op en geeft zij die uit. Daarnaast wist verdachte dat haar echtgenoot in 2003 bijna drie maanden heeft vastgezeten in Duitsland. Desondanks tekent zij in 2006 mee voor de hypothecaire lening die haar echtgenoot afsluit bij [bedrijf] N.V. te Curaçao. De officier van justitie is van oordeel dat verdachte – zeker na de aanhouding van haar echtgenoot in Duitsland –redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld waarmee de panden zijn gekocht van misdrijf afkomstig was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aan medeverdachte [medeverdachte] , de echtgenoot van verdachte, is (onder parketnummer 16/994014-14) eveneens het witwassen van voornoemde voorwerpen tenlastegelegd. De rechtbank is in die zaak tot een bewezenverklaring van (gewoonte)witwassen van de voorwerpen gekomen. Daarbij is uit de bewijsmiddelen afgeleid dat het niet anders kan zijn, dan dat de voorwerpen onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit door voornoemde medeverdachte gepleegde beleggingsfraude in de periode van 1994 tot 1996.
Met de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte wetenschap had van de criminele herkomst van de gelden waarmee de panden zijn aangekocht. Verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde (gewoonte)witwassen worden vrijgesproken.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat verdachte evenmin redelijkerwijs heeft moeten vermoeden dat het geld waarmee de panden zijn gekocht afkomstig was van enig misdrijf. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat verdachte in 1993 op 16-jarige leeftijd met haar elf jaar oudere echtgenoot is getrouwd en in 1995 op 18-jarige leeftijd vanuit Marokko bij hem in Duitsland is gaan wonen. Zij was de Duitse taal niet machtig toen zij de panden in Duitsland op naam kreeg. Verdachte heeft schriftelijk verklaard dat zij wist dat haar echtgenoot in Duitsland werkte in aandelen maar dat zij geen kennis had van het werk dat hij deed. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. Het enkele feit dat verdachte wist dat haar echtgenoot in 2003 bijna drie maanden heeft vastgezeten, terwijl niet is gebleken dat zij wist waarvoor hij had vastgezeten, is onvoldoende grondslag voor het oordeel dat verdachte had moeten vermoeden dat de panden gefinancierd zijn met van misdrijf afkomstig geld. Verdachte wordt daarom ook van het subsidiair ten laste gelegde schuldwitwassen vrijgesproken.

5.BESLAG

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen verbeurd te verklaren in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] en subsidiair in de zaak van verdachte.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht de vordering tot verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de onder verdachte in beslag genomen onroerende goederen in Duitsland en het saldo op de bankrekening van verdachte waarop de huurpenningen worden ontvangen, verbeurd verklaard in de zaak van [medeverdachte] . De rechtbank zal daarom in de zaak van verdachte – waarin nog strafvorderlijk beslag als bedoeld in artikel 94 Sv rust op die onroerende goederen in Duitsland en op het saldo op de bankrekening waarop de huurpenningen worden ontvangen – de afgifte gelasten aan de redelijkerwijs aan te merken rechthebbende: de Nederlandse Staat. Gelet hierop zal de rechtbank eveneens de afgifte gelasten aan de Nederlandse Staat als de redelijkerwijs aan te merken rechthebbende van de onder verdachte in beslag genomen vorderingen ter zake van huurpenningen.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij;
Beslag
- gelast de
afgifte aan de redelijkerwijs aan te merken rechthebbende, namelijk de Nederlandse Staat, van de volgende voorwerpen:
1 STK Onroerende registergoedere
WONEN NBU D
[adres] ,perceelnr [nummer] [woonplaats]
1 STK Onroerende registergoedere
WONEN NBU D
[adres] ,Appartement [woonplaats] Duitsland bla
1 STK Vorderingen
NBU D
Huurpenningen [A] [adres] Se
1 STK Vorderingen
NBU D
Huurpenningen Fam. [familie] [adres] [woonplaats]
1 STK Vorderingen
NBU D
Huurpenningen [B] [adres] [woonplaats]
1 STK Vorderingen
NBU D
reknr 128076101 saldo EUR 3.036,55.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Spruit, voorzitter, mrs. E.W.A. Vonk en M.E. Falkmann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.P. Versluis, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 maart 2021.
De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair
zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 18 november 2015, te [woonplaats] , en/of (elders) in Nederland en/of in Duitsland,
tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en),, althans alleen,
(van) een of meer voorwerp(en)
te weten:
A. Onroerend goed in Duitsland
  • de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] ,, Duitsland (RHV-DU-03A 17/17) en/of een hypothecaire geldlening en/of geldbedrag, te weten ter hoogte van EUR 180.000,--, althans een hoeveelheid geld, (in verband met de aankoop van die woning), en/of
  • de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (bovenwoning), Duitsland (RHV-DU-03A 17/17) en/of een hypothecaire geldlening en/of geldbedrag, te weten ter hoogte van EUR 183.937,44, althans een hoeveelheid geld, (in verband met de aankoop van die woning), en/of
  • de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (benedenwoning), Duitsland (RHV-DU-03A 17/17) en/of een hypothecaire geldlening en/of geldbedrag, te weten ter hoogte van EUR 151.960,--, althans een hoeveelheid geld, (in verband met de aankoop van die woning), en/of
  • de woning gelegen aan de [adres] [woonplaats] (RHV-DU-01A) en/of een hypothecaire geldlening en/of geldbedrag, te weten ter hoogte van EUR 51.282,05,--, althans een hoeveelheid geld, (in verband met. de aankoop van die woning), en/of
B. Woning aan de [adres] te [woonplaats]
- de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (AH-073, DOC-165) en/of een hypothecaire geldlening en/of geldbedrag, te weten ter hoogte van EUR 363.000,--, althans een hoeveelheid geld, (in verband met de aankoop van die woning), en/of
C. Overig(e) voorwerp(en)
- ( (een) geldbedrag(en) van in ongeveer EUR 72.160,--, althans een hoeveelheid geld, aan contanten (AH-031, AH-029),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld en/of heeft/hebben verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren en/of wie het/dat voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad
en/of
dat/die voorwerp(en) heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben en/of van dat/die voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl zij, verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) wist(en), dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf
terwijl zij, verdachte, en/of zijn mededader(s), daarvan een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
(Artikel 420ter /420bis jo artikel 47 Wetboek van Strafrecht)
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 18 november 2015, te Almere. en/of (elders) in Nederland, en/of in Duitsland,
tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
(van) een of meer voorwerp(en)
te weten:
A. Onroerend goed in Duitsland
  • de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] ,, Duitsland (RHV-DU-03A 17/17) en/of een hypothecaire geldlening en/of geldbedrag, te weten ter hoogte van EUR 180.000,--, althans een hoeveelheid geld, (in verband met de aankoop van die woning), en/of
  • de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (bovenwoning), Duitsland (RHV-DU-03A 17/17) en/of een hypothecaire geldlening en/of geldbedrag, te weten ter hoogte van EUR 183.937,44, althans een hoeveelheid geld, (in verband met de aankoop van die woning), en/of
  • de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (benedenwoning), Duitsland (RHV-DU-03A 17/17) en/of een hypothecaire geldlening en/of geldbedrag, te weten ter hoogte van EUR 151.960,--, althans een hoeveelheid geld, (in verband met de aankoop van die woning), en/of
  • de woning gelegen aan de [adres] [woonplaats] (RHV-DU-01A) en/of een hypothecaire geldlening en/of geldbedrag, te weten ter hoogte van EUR 51.282,05,--, althans een hoeveelheid geld, (in verband met. de aankoop van die woning), en/of
B. Woning aan de [adres] te [woonplaats]
- de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (AH-073, DOC-165) en/of een hypothecaire geldlening en/of geldbedrag, te weten ter hoogte van EUR 363.000,--, althans een hoeveelheid geld, (in verband met de aankoop van die woning), en/of
C. Overig(e) voorwerp(en)
- ( (een) geldbedrag(en) van in ongeveer EUR 72.160,--, althans een hoeveelheid geld, aan contanten (AH-031, AH-029),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld en/of heeft/hebben verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren en/of wie het/dat voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad
en/of
dat/die voorwerp(en) heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben en/of van dat/die voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl zij, verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf
(Artikel 420quater jo artikel 47 Wetboek van Strafrecht)
art 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht