ECLI:NL:RBMNE:2021:1278

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
518270 / HA RK 21-56
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in familierechtelijke procedure ongegrond verklaard

In deze wrakingszaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 maart 2021 uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van mr. R.R. Everaars-Katerberg, familierechter, door verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L. van Eck Rasmussen. Het wrakingsverzoek is ingediend naar aanleiding van de zittingen op 17 februari en 4 maart 2021, waarbij verzoekster het gevoel had dat de rechter haar kant van het verhaal niet wilde horen en alleen kritische vragen stelde aan haar, terwijl er ook aanleiding was om de man te bevragen. Verzoekster was van mening dat de rechter partijdig was, vooral na de gang van zaken rondom het beluisteren en uitwerken van geluidsfragmenten die door de man waren ingediend.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek, maar heeft geoordeeld dat de rechter niet partijdig heeft gehandeld. De kritische vragen die de rechter stelde, vallen binnen haar bevoegdheid om de regie over de zitting te voeren. De beslissing om geluidsfragmenten na de zitting te beluisteren en uit te werken, werd gezien als een procesbeslissing en niet als een aanwijzing van vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat de persoonlijke beleving van verzoekster onvoldoende grond biedt voor de conclusie dat de rechter vooringenomen is.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard, en de procedure in de oorspronkelijke stand voortgezet. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 518270 / HA RK 21-56
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
30 maart 2021
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. L. van Eck Rasmussen
(verder te noemen: verzoekster).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 4 maart 2021, met daarin opgenomen het wrakingsverzoek van verzoekster gericht tegen mr. R.R. Everaars-Katerberg, familierechter bij deze rechtbank;
- het proces-verbaal van de zitting van 17 februari 2021;
- de schriftelijke reactie van mr. Everaars-Katerberg van 10 maart 2021;
- de pleitaantekeningen van verzoekster.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 16 maart 2021 met gesloten deuren behandeld door de wrakingskamer. Bij de mondelinge behandeling zijn verzoekster, haar advocaat, mr. Everaars-Katerberg en haar leidinggevende, mr. A.C. Schroten, verschenen.
1.3.
Daarna is uitspraak bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. R.R. Everaars-Katerberg (verder: de rechter), in de zaak geregistreerd onder het zaaknummer C/16/516766 / FA RK 21-311. Het wrakingsverzoek is ingediend naar aanleiding van de behandeling ter zitting op 17 februari 2021, de gang van zaken na afloop van die zitting en de behandeling ter zitting op 4 maart 2021.
2.2.
Verzoekster heeft – samengevat – het volgende aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. Naar aanleiding van de zitting van 17 februari 2021 heeft verzoekster het gevoel gekregen dat de rechter haar kant van het verhaal niet wilde horen. De rechter stelde alleen aan verzoekster kritische vragen en niet aan de man, terwijl daar wel voldoende aanleiding voor was. Dit gevoel is versterkt door de gang van zaken na de zitting. Tijdens de zitting is namens de man een usb-stick met heimelijk door hem opgenomen geluidsfragmenten ingediend omdat gebleken was dat de rechter die geluidsfragmenten eerder niet had kunnen beluisteren. De rechter heeft na afloop van de zitting een of meer geluidsfragment(en) alsnog beluisterd en heeft een (van de) geluidsfragment(en) uitgewerkt en naar partijen verzonden. Daarbij heeft de rechter niet duidelijk gemaakt waarom zij er voor heeft gekozen dat specifieke fragment uit te werken en ook niet of zij alle geluidsfragmenten heeft beluisterd. Daarbij komt dat verzoekster niet heeft kunnen nagaan of de geluidsfragmenten die door de rechter na de zitting zijn beluisterd, hetzelfde zijn als de geluidsfragmenten die bij verzoekster bekend waren. Het geluidsfragment dat de rechter heeft uitgekozen, is naar de mening van verzoekster ook niet volledig en neutraal uitgewerkt. Bepaalde delen worden niet beschreven en uitgewerkt, waarmee ook een bepaalde suggestie wordt gewekt. Vervolgens heeft de rechter bij de opening op de zitting van 4 maart 2021 partijen voorgehouden dat zij naar aanleiding van de geluidsfragmenten vaststelt dat verzoekster haar dochter in ieder geval een keer heeft geslagen. Dit alles maakt dat bij verzoekster de indruk, althans de vrees, is ontstaan dat er sprake is van partijdigheid of enige vooringenomenheid.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. Voor zover het wrakingsverzoek ziet op hetgeen heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 februari 2021 is de rechter van mening dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend en verzoekster niet-ontvankelijk is.
Voor zover verzoekster wel ontvankelijk is, is de rechter van mening dat de wijze van vraagstelling, zowel qua inhoud als qua adressering, valt binnen de bevoegdheid van de rechter om de zaak te behandelen op de wijze die haar goeddunkt.
De beslissing om de door de man ingediende geluidsfragmenten na afloop van de eerste zitting te beluisteren en (deels) uit te werken, is een procesbeslissing. Om het beginsel van hoor en wederhoor toe te passen, heeft de rechter besloten een tweede zitting te bepalen. Uit zorgvuldigheidsoverwegingen is bij de uitnodiging voor de zitting de uitwerking van het geluidsfragment toegevoegd, zodat partijen zich voorafgaand aan de zitting konden voorbereiden. Het ter zitting aan partijen voorhouden van de resultaten van die uitwerking en daarover vragen te stellen om een discussie uit te lokken, is naar de overtuiging van de rechter haar taak als (kinder)rechter en duidt niet op vooringenomenheid. Het is juist bedoeld om een goed en rechtvaardig oordeel te kunnen vormen, aldus de rechter.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid

3.1.
De wrakingskamer is van oordeel dat verzoekster ontvankelijk is in het wrakingsverzoek. Uit (de toelichting op) het wrakingsverzoek blijkt voldoende duidelijk dat het wrakingsverzoek is gegrond op een combinatie van omstandigheden, namelijk de gang van zaken tijdens de zitting van 17 februari 2021, de na afloop van die zitting genomen beslissing van de rechter om een of meerdere geluidsfragment(en) te beluisteren en uit te werken, en de gang van zaken aan het begin van de zitting op 4 maart 2021. Vervolgens heeft verzoekster op de zitting van 4 maart 2021 direct een wrakingsverzoek ingediend. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dit tijdig in de zin van artikel 37 Rv.
Toetsingskader
3.2.
Op grond van artikel 36 Rv kan elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.3.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn wanneer uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke
vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de
indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier
van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor
partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd
vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De
wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven
beoordelen.
3.4.
De persoonlijke beleving van verzoekster van de houding van de rechter tijdens de zittingen levert onvoldoende concrete grond op om de conclusie te rechtvaardigen dat de rechter
jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert. Uit het proces-verbaal van de zitting van 17 februari 2021 blijkt dat de rechter verzoekster kritisch heeft bevraagd, maar dat leidt nog niet tot de conclusie dat de rechter vooringenomen is of dat er sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Als de rechter vindt dat zij naar haar mening geen goed antwoord op haar vragen krijgt, dan is het haar taak om kritisch door te vragen. De inhoud van de vraagstelling van de rechter geeft er geen blijk van dat de rechter al een oordeel had over de zaak. Dat de rechter aan een partij kritische vragen stelt, betekent niet dat de rechter daarom ook (even) kritische vragen aan de wederpartij zou moeten stellen. Niet is komen vast te staan dat de rechter, —zelfs als haar toon scherp was jegens verzoekster, —daarbij een grens heeft overschreden, althans niet in een zodanige mate dat daaruit een subjectieve of objectieve partijdigheid kan worden afgeleid. Het is aan de rechter om de regie over de zitting te voeren, waaronder valt het al dan niet aan het woord laten van een partij, het onderbreken van een partij die aan het woord is, of het al dan niet inhoudelijk bespreken van ingediende stukken.
3.5.
De beslissing van de rechter om na afloop van de zitting op 17 februari 2021 een of meer van de door de man ingebrachte geluidsfragment(en) af te luisteren, is naar het oordeel van de wrakingskamer een procesbeslissing. Hetzelfde geldt voor de beslissing van de rechter om een geluidsfragment uit te werken en aan partijen te sturen. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die de betreffende beslissing heeft genomen. Alleen als de motivering van die beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden.
3.6.
Daarvan is bij de beslissing tot het beluisteren en uitwerken van (een) geluidsfragment(en) naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. Het was voor verzoekster – en overigens ook voor de man – misschien duidelijker geweest als bij de afsluiting van de zitting op 17 februari 2021 procesafspraken zouden zijn gemaakt met betrekking tot de ingediende usb-stick, maar dat dat niet is gedaan is onvoldoende om de schijn van vooringenomenheid te wekken. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat
verzoekster niet heeft kunnen nagaan of de geluidsfragmenten op de usb-stick hetzelfde zijn als de bij haar al bekende fragmenten.
3.7.
De rechter heeft nadat zij een (deel van de) geluidsfragment(en) had beluisterd, aanleiding gezien om een geluidsfragment uit te werken en toe te sturen aan partijen. De rechter heeft in één en ander verder aanleiding gezien een nieuwe zitting plaats te laten vinden om de inhoud van het uitgewerkte fragment en een aantal andere geluidsfragmenten met partijen te bespreken. Aangenomen moet worden dat de rechter die geluidsfragmenten van belang achtte voor haar uiteindelijke beschikking en de eventuele andere geluidsfragmenten op de usb-stick niet. Door vóór de nadere zitting op 4 maart 2021 een geluidsfragment uit te werken en aan partijen te sturen en vervolgens aan het begin van de zitting op 4 maart 2021 aan partijen voor te houden wat zij daarop en op een aantal andere geluidsfragmenten heeft gehoord zodat partijen daar op konden reageren, heeft de rechter het beginsel van hoor en wederhoor toegepast. De zitting van 4 maart 2021 diende juist, zo blijkt uit het proces-verbaal van 4 maart 2021, om met elkaar over de geluidsfragmenten in gesprek te gaan. Uit deze gang van zaken blijkt niet dat de rechter al een beslissing had genomen. Er is daarom geen sprake van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter.
3.8.
Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de rechter tegen wie het verzoek tot wraking is gericht, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer C/16/516766 / FA RK 21-311 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. C.S.K. Fung Fen Chung en mr. J.G. Nicholson als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. C.E.M. Roeleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2021.
de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.