In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 30 maart 2021, wordt het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten behandeld. Verzoekster had eerder beroep aangetekend tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die haar aanspraken op uitkeringen ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en de Ziektewet (ZW) ongegrond verklaarden. Na een heroverweging door verweerder op 19 november 2020, werd het bezwaar tegen de beslissing van 11 juli 2019 alsnog gegrond verklaard, waardoor verzoekster haar beroepen tegen de besluiten van 14 november 2019 introk en om proceskostenvergoeding vroeg.
De rechtbank oordeelt op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding toe. De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde verleende rechtsbijstand vast op € 534,- en bepaalt dat verweerder ook het griffierecht van € 47,00 moet vergoeden. De beslissing is genomen in het kader van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, die de veroordeling in proceskosten regelen. De rechtbank heeft verweerder verzocht om een reactie op het verzoek om proceskostenvergoeding, maar verweerder heeft hier niet op gereageerd.
De uitspraak is gedaan door rechter R. in ’t Veld, in aanwezigheid van griffier mr. A. Belhadi. De rechter was verhinderd de uitspraak te ondertekenen. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.