ECLI:NL:RBMNE:2021:1256

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
20/3475
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Wajong-uitkering in verband met exploitatie hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser ontving een Wajong-uitkering, maar kreeg te horen dat hij over de periode van 25 juli 2018 tot en met 4 februari 2019 geen recht had op uitbetaling van deze uitkering, omdat er in zijn woning een hennepkwekerij was aangetroffen. Verweerder vorderde een bedrag van € 8.190,45 aan te veel betaalde uitkering terug.

Eiser heeft tegen het besluit van verweerder beroep ingesteld, nadat zijn bezwaar ongegrond was verklaard. Tijdens de zitting op 1 februari 2021 heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betwistte dat hij de hennepkwekerij had geëxploiteerd en stelde dat hij onder druk zijn woning ter beschikking had gesteld. Verweerder stelde echter dat de aanwezigheid van de hennepkwekerij in de woning van eiser de veronderstelling rechtvaardigde dat hij (mede-)eigenaar was en dat hij voordeel had genoten van de opbrengst.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij niet de (mede-)exploitant was van de kwekerij. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de politie als basis voor de terugvordering kon dienen. Eiser had geen overtuigende argumenten aangedragen om de hoogte van de terugvordering te betwisten. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3475

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: E.F. de Roy van Zuydewijn).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder meegedeeld aan eiser dat hij over de periode van 25 juli 2018 tot en met 4 februari 2019 geen recht heeft op uitbetaling van zijn uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%. Er wordt over deze periode een bedrag van bruto € 8.190,45 aan te veel betaalde uitkering van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 25 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser ontvangt een Wajong-uitkering berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%, wanneer er op 5 februari 2019 bij een onderzoek in zijn woning door de politie een hennepkwekerij wordt aangetroffen.
2. Het bestreden besluit gaat over de herziening en terugvordering van de Wajong-uitkering van eiser in verband met de exploitatie van deze hennepkwekerij.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij in de periode van 25 juli 2018 tot en met 4 februari 2019 geen hennepplantage heeft geëxploiteerd. Eiser heeft alleen onder druk zijn woning ter beschikking gesteld.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) het feit dat in of bij de woning van eiser een hennepkwekerij is aangetroffen de vooronderstelling rechtvaardigt dat hij (mede-)eigenaar is geweest van de kwekerij en dat de opbrengst daarvan hem ook ten goede is gekomen. Het is aan eiser om met objectiveerbare en controleerbare gegevens te komen die aantonen dat hij de kwekerij niet (mede) heeft geëxploiteerd. Als eiser geen namen geeft van degene die de kwekerij wel heeft geëxploiteerd, blijft ter onderbouwing van zijn standpunt niet meer over dan zijn eigen niet objectiveerbare en ook niet controleerbare verklaringen. Dit is onvoldoende om de vooronderstelling dat hij de kwekerij zelf (mede) exploiteerde teniet te doen.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerders standpunt op een juiste uitleg van de rechtspraak van de CRvB berust en dat eiser niet heeft kunnen onderbouwen dat hij niet de (mede-)exploitant was van de hennepkwekerij die in zijn woning is aangetroffen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6 Eiser heeft vervolgens - beknopt samengevat - aangevoerd dat hij, zo al moet worden aangenomen dat hij de exploitant was van de kwekerij, geen of slechts zeer beperkte inkomsten hieruit heeft ontvangen. Het bedrag waar verweerder van uit gaat is veel te hoog en de periode waarin de kwekerij werd geëxploiteerd is ook te ruim bepaald. Verweerder had zelf een onderzoek moeten instellen naar de verdiensten van eiser.
7. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat mag worden uitgegaan van de gegevens verkregen uit het strafrechtelijk onderzoek, waartoe ook de berekening van het door eiser wederrechtelijk verkregen voordeel behoort. De politie heeft dit voordeel bepaald op een bedrag van € 30.794,50. Volgens verweerder zijn de bevindingen van de politie deugdelijk gemotiveerd. De verklaringen van eiser zijn daarentegen onvoldoende onderbouwd. Eiser heeft ook geen deugdelijke administratie bijgehouden.
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen overtuigende gronden heeft aangevoerd om te concluderen dat verweerder zich bij de berekening van eisers inkomsten uit de kwekerij niet heeft mogen baseren op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de politie. Met name de door eiser bestreden vaststelling van het aantal oogsten overtuigt de rechtbank niet, gezien de eerste melding van kwekerijactiviteiten in eisers woning in juli 2018 en de onderbouwing van de exploitatieperiode door de politie op basis van onder meer kalkafzetting op verschillende locaties in de kweekruimte. Dat het op de weg van verweerder zou liggen om nog meer onderzoek te doen, ondanks de afwezigheid van een overtuigende onderbouwing van eisers standpunt, kan de rechtbank niet volgen. Bij overtreding van de mededelingsplicht geldt bovendien dat het voor risico van de overtreder blijft als achteraf niet exact kan worden bepaald wat de omvang van de inkomsten is geweest. Deze beroepsgrond slaagt daarom evenmin.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in ’t Veld, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Rietema, griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze De rechter is verhinderd deze uitspraak te uitspraak te ondertekenen. ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.