ECLI:NL:RBMNE:2021:1246

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
19/4794
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen van een aanvraag omgevingsvergunning

In deze zaak heeft eiser op 5 december 2019 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een kap op een bijgebouw in zijn tuin. De gemeente heeft eiser op 21 december 2019 verzocht om aanvullende stukken, maar eiser heeft hier niet op gereageerd. Op 26 februari 2019 heeft de gemeente de aanvraag buiten behandeling gesteld, wat eiser op 29 maart 2019 heeft bestreden. De gemeente heeft het bezwaar ongegrond verklaard op 3 oktober 2019. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Op 12 februari 2021 heeft de gemeente het bestreden besluit ingetrokken en een nieuw besluit genomen, waarin het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft op 22 februari 2021 de zitting gehouden, waarbij eiser aanwezig was en de gemeente vertegenwoordigd was door een gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser bij zijn aanvraag een akkoordverklaring heeft ondertekend, waarin hij heeft aangegeven ook per e-mail bereikbaar te zijn. De rechtbank oordeelt dat de gemeente terecht heeft gekozen om de hersteltermijn enkel per e-mail te versturen. Eiser heeft niet voldaan aan de indieningsvereisten van de Regeling omgevingsrecht, waardoor de aanvraag niet in behandeling kon worden genomen. De rechtbank concludeert dat de gemeente niet in gebreke is gebleven en dat het bezwaar van eiser ten onrechte als kennelijk ongegrond is verklaard. De rechtbank vernietigt het nieuwe besluit en verklaart het bezwaar alsnog ongegrond, waarbij de gemeente een dwangsom van € 92,- aan eiser moet vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, en is openbaar gemaakt op 30 maart 2021. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4794

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt, verweerder

(gemachtigde: T.M. van den Akker).

Inleiding

Eiser heeft op 5 december 2019 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het plaatsen van een kap op een bijgebouw in zijn tuin. Verweerder heeft eiser op 21 december 2019 per mail een verzoek gestuurd tot aanvulling van de aanvraag, omdat eiser bij zijn aanvraag onvoldoende stukken heeft aangeleverd. Eiser heeft geen nadere stukken ingestuurd.
In het besluit van 26 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor het plaatsen van een kap op een bijgebouw buiten behandeling gesteld. Tegen dit besluit heeft eiser op 29 maart 2019 een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard met het besluit van 3 oktober 2019 (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 12 februari 2021 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en een nieuw besluit genomen (het nieuwe besluit) dat in de plaats is getreden van het bestreden besluit. In het nieuwe besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wettelijk kader
Op grond van artikel 2:14, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is
Op grond van artikel 4:5 van de Awb kan een bestuursorgaan besluiten een aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits is voldaan aan de verplichting om de aanvrager de gelegenheid te bieden binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
Ten aanzien van de wijziging van het bestreden besluit
Op grond van artikel 6:19, eerste lid van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit heeft mede betrekking op het nieuwe besluit.
Verweerder heeft het bestreden besluit ingetrokken en het nieuwe besluit daarvoor in de plaats gesteld. Het bestreden besluit bestaat niet meer. Dat betekent dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de behandeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit. Het beroep tegen het bestreden besluit is dan ook niet-ontvankelijk. Eiser heeft aangegeven dat de beroepsgronden die hij tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd ook gelden met betrekking tot het nieuwe besluit. Deze beroepsgronden zullen in het vervolg van deze uitspraak worden behandeld.
Beroepsgronden tegen het nieuwe besluit
Hersteltermijn per mail
5. Eiser geeft aan dat het geenszins zijn bedoeling is geweest om uitsluitend via de elektronische weg te worden geïnformeerd over zijn aanvraag. Hij had dit niet uit de tekst van het aanvraagformulier begrepen. Eiser is van mening dat verweerder hem ook per post in de gelegenheid had moeten stellen om zijn aanvraag aan te vullen.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser bij het indienen van de aanvraag uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt ook per mail bereikbaar te zijn voor correspondentie over zijn aanvraag. Bij de aanvraag heeft eiser bij het onderdeel akkoordverklaring het daartoe bestemde vakje aangevinkt.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser bij de aanvraag om een omgevingsvergunning een akkoordverklaring heeft aangevinkt die betrekking had op de elektronische bereikbaarheid van eiser. De akkoordverklaring luidt als volgt:
hierbij verklaar ik dat ik de aanvraag/melding naar waarheid heb ingevuld, dat ik correspondentie over mijn aanvraag/melding wil ontvangen op het door mij opgegeven e-mailadres of op het door mij opgegeven adres van de berichtenbox en dat ik weet dat er kosten verbonden kunnen zijn aan het indienen van een aanvraag.Het door eiser opgegeven e-mailadres komt overeen met het e-mailadres waar verweerder het verzoek om aanvulling van de aanvraag naartoe heeft gestuurd. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de akkoordverklaring van eiser met zich mee dat eiser kenbaar heeft gemaakt dat hij langs elektronische weg voldoende bereikbaar was. Verweerder heeft er onder deze omstandigheden voor mogen kiezen de hersteltermijn enkel per e-mail naar eiser te versturen. De beroepsgrond faalt.
Buiten behandeling stellen aanvraag
8. Eiser is van mening dat zijn aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld. De aanvullende gegevens die verweerder nodig had voor de beoordeling om al dan niet over te gaan tot verlening van de omgevingsvergunning waren, in het kader van de eerdere handhavingsprocedure, reeds bij verweerder bekend. Verweerder heeft ten onrechte nadere gegevens opgevraagd. Daarnaast had verweerder op basis van het bezwaarschrift met eiser in overleg moeten treden om de ontbrekende stukken alsnog te achterhalen.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de informatie die met de aanvraag is meegestuurd onvoldoende is om te beoordelen of verweerder over kan gaan tot het verlenen van een omgevingsvergunning. Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te vullen maar eiser heeft hier geen gebruik van gemaakt. De bezwaarprocedure tegen een besluit tot buiten behandeling stelling richt zich enkel tegen dat besluit. Ter beoordeling staat slechts, zo heeft verweerder ter zitting uiteengezet, de vraag of op grond van de aangeleverde documenten de aanvraag in behandeling kon worden genomen. De bezwaarprocedure is niet bedoeld om alsnog de ontbrekende stukken in te dienen.
10. In de Regeling omgevingsrecht (de Mor) zijn indieningsvereisten opgenomen die gelden voor het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning. Op grond van artikel 3.2 van de Mor is eiser verplicht om de in dat artikel genoemde gegevens en bescheiden te verstrekken. Eiser heeft met zijn aanvraag een tekening van het bijgebouw overgelegd. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag met bijbehorende tekening niet voldoet aan het bepaalde van artikel 3.2 van de Mor. Zo ontbreekt er onder meer een beschrijving van de gevolgen van het beoogde gebruik voor de ruimtelijke ordening, een reden waarom er wordt afgeweken van het ter plaatse geldende bestemmingsplan en voldoet de tekening niet aan de wettelijke eisen voor een situatietekening. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen oordelen dat eiser met zijn aanvraag aan verweerder onvoldoende gegevens en bescheiden heeft verstrekt om over te kunnen gaan tot een inhoudelijke beoordeling. Verweerder heeft eiser vervolgens in de gelegenheid gesteld de (met name genoemde) ontbrekende informatie alsnog in te dienen. Eiser heeft daar niet op gereageerd. Er bestaat geen verplichting voor verweerder om nadat eiser in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen, nog in overleg te treden met eiser voordat verweerder de aanvraag buiten behandeling stelt. Verweerder heeft terecht aangegeven dat in de huidige procedure alleen de vraag ter beoordeling staat of verweerder, gelet op de onvolledige aanwezige gegevens en het feit dat eiser na in de gelegenheid te zijn gesteld geen nadere informatie heeft verschaft, de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld. De beroepsgronden slagen niet.
11. De stelling van eiser dat de gevraagde gegevens bij verweerder bekend waren omdat er ook een handhavingsdossier over de kap op de schuur bij de gemeente ligt, maakt dit niet anders. Eiser is op grond van de regelgeving verplicht een aanvraag in te dienen die alle benodigde gegevens voor de beoordeling daarvan bevat. Opgemerkt zij overigens dat eiser in zijn aanvraag noch na ontvangst van de brief dat hij meer gegevens moest aanleveren melding heeft gemaakt van het feit dat deze gegevens al bij de gemeente bekend waren. De beroepsgrond slaagt niet.
Dwangsom
11. Eiser betoogt dat verweerder een dwangsom aan hem is verschuldigd wegens te laat beslissen op zijn bezwaarschrift, aangezien verweerder, na een ontvangen ingebrekestelling, niet binnen twee weken tijdig het bestreden besluit heeft genomen.
11. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Met het nieuwe besluit van 12 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser
kennelijkongegrond verklaard. Verweerder heeft verklaard dat er sprake was van een verschrijving. Met het kennelijk ongegrond verklaren van het bezwaarschrift van eiser is op grond van artikel 4:17, zesde lid, onder c van de Awb geen dwangsom aan eiser verschuldigd, aldus verweerder.

Bezwaar kennelijk ongegrond?

14. De rechtbank zal, gelet op dit nieuwe standpunt van verweerder, eerst beoordelen of verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is een bezwaar kennelijk ongegrond indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. [1]
15. Uit de stukken volgt dat pas na de hoorzitting onomstotelijk vast is komen te staan dat eiser de aanvraag niet heeft aangevuld binnen de aanvullingstermijn. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de hoorzitting over dit punt duidelijkheid heeft gegeven. Onder die omstandigheden is er geen sprake van een situatie waarbij op voorhand redelijkerwijs geen twijfel bestond dat het bezwaarschrift niet kon leiden tot een andersluidend besluit. Verweerder heeft het bezwaar ten onrechte
kennelijkongegrond verklaard. In zoverre slaagt het beroep van eiser. Verweerder had het bezwaar ongegrond moeten verklaren, zoals is gedaan in het bestreden besluit. Om te komen tot finale geschillenbeslechting zal de rechtbank het nieuwe besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien in die zin dat het bezwaar alsnog ongegrond wordt verklaard.
15. Bij de beoordeling of verweerder een dwangsom verschuldigd is zal de rechtbank uitgaan van de situatie dat verweerder het bezwaar, zoals in het bestreden besluit is gebeurd, ongegrond heeft verklaard.
Vaststelling hoogte dwangsom
15. Nu geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaarschrift staat artikel 4:17, zesde lid, onder c, van de Awb niet in de weg aan het toekennen van een dwangsom aan eiser. De rechtbank zal beoordelen of verweerder een dwangsom aan eiser is verschuldigd.
15. Verweerder heeft op 26 februari 2019 het bestreden besluit genomen. De termijn voor het indienen van een bezwaar bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de bekendmaking van het bestreden besluit. Dit betekent dat eiser tot en met 9 april 2019 zijn bezwaarschrift kon indienen. Op grond van artikel 7:10, eerste lid van de Awb dient verweerder binnen twaalf weken op het bezwaarschrift te beslissen. Deze beslistermijn van twaalf weken begint te lopen op de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn van twaalf weken loopt van 10 april 2019 tot en met 2 juli 2019. Verweerder heeft op 13 september 2019 de ingebrekestelling van eiser ontvangen. Op grond van deze ingebrekestelling had verweerder twee weken de tijd om alsnog het bestreden besluit te nemen. Verweerder had tot en met 27 september 2019 om tijdig het bestreden besluit te nemen. Het bestreden besluit is op 3 oktober 2019 genomen. Dat is vier dagen te laat. Op grond van artikel 4:17, tweede lid van de Awb is verweerder een dwangsom van € 23,- verschuldigd per dag dat verweerder in gebreke is. Verweerder is een dwangsom van € 92,- verschuldigd aan eiser.
Conclusie
15. Het beroep van eiser is, gezien hetgeen in overweging 15 is weergegeven, gegrond. De rechtbank zal het nieuwe besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien op de wijze zoals hierna onder ‘Beslissing’ is weergegeven.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het nieuwe besluit gegrond;
- vernietigt het nieuwe besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het nieuwe besluit;
- verklaart het bezwaarschrift van eiser ongegrond;
- draagt verweerder op een dwangsom van € 92,- aan eiser te vergoeden;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1365.