In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een appartement in Veenendaal. De heffingsambtenaar van de gemeente Veenendaal had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 279.000,- per 1 januari 2019, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelastingen. Eiser, de eigenaar van het appartement, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling en zijn bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 22 januari 2021, die via Skype werd gehouden, heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij een lagere waarde van € 265.000,- bepleitte. De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar dit voldoende had aangetoond met een taxatiematrix, die de waarde van het appartement in vergelijking met referentiewoningen inzichtelijk maakte.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de argumenten van eiser, waaronder de gedateerde voorzieningen in de woning en de reserveringen voor de Vereniging van Eigenaren, niet voldoende onderbouwd waren om tot een andere conclusie te komen. Eiser kon niet aantonen dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld, en de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.