In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Wijdemeren, waarin de waarde van de woning voor het belastingjaar 2019 was vastgesteld op € 270.000,-. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 205.000,-, onderbouwd met een taxatierapport. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via Skype for Business, waar zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.
De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat verweerder met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de vergelijkbaarheid van referentiewoningen en de invloed van gedateerde voorzieningen, niet overtuigend geacht. Eiser had ook geen bewijs geleverd dat de referentiewoningen niet vergelijkbaar waren. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had gegeven voor de vastgestelde waarde en dat het beroep ongegrond was.
De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De beslissing werd genomen door rechter N.M.H. van Ek, in aanwezigheid van griffier M. van der Knijff.