In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van een woning, en de heffingsambtenaar van de gemeente Wijdemeren. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van de woning aan [adres 1] in [woonplaats] voor het belastingjaar 2020, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 460.000,-. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde, waarop de waarde is verlaagd naar € 430.000,-. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via Skype for Business op 22 januari 2021, waar eiser en de gemachtigde van de verweerder, vergezeld door een taxateur, aanwezig waren. De rechtbank heeft overwogen dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
Eiser heeft betoogd dat de waarde lager zou moeten zijn, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de argumenten van eiser niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten, wat betekent dat de waarde van de woning op € 430.000,- blijft staan. De rechtbank heeft ook bepaald dat de heffingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.