In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning aan De Zaan 26 in Woerden. De heffingsambtenaar van de gemeente Woerden had de waarde voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 324.000,-, gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. Eiser, de eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde, wat leidde tot een verlaging naar € 316.000,-. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze uitspraak op bezwaar.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via Skype for Business op 22 januari 2021, waarbij eiser aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde en een taxateur. De rechtbank heeft overwogen dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar dit heeft aangetoond met behulp van een taxatiematrix, die de waarde van de woning in vergelijking met referentiewoningen inzichtelijk maakte.
Eiser heeft verschillende argumenten aangevoerd om de waarde te betwisten, waaronder de indeling van de woning, de ligging en de onderhoudstoestand. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met deze factoren en dat de argumenten van eiser niet voldoende onderbouwd waren. Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.