ECLI:NL:RBMNE:2021:1234

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
UTR 20/2888
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-uitkering en terugvordering door de Sociale Verzekeringsbank wegens niet-ingezetenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een AOW-uitkering ontvangt, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Eiser, die sinds 4 december 2000 op een adres in Nederland staat ingeschreven, betwistte dat hij in de periode van 30 november 1992 tot en met 3 december 2000 geen ingezetene van Nederland was. De SVB had een korting van 16% op zijn AOW-uitkering toegepast, omdat zij stelde dat eiser in die periode in Frankrijk woonde. In 2019 herzag de SVB de AOW-uitkering van eiser en verhoogde de korting naar 28%, wat leidde tot een terugvordering van € 19.328,20 wegens te veel uitbetaalde AOW.

Eiser maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar de SVB verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser ging hiertegen in beroep. Tijdens de zitting op 17 februari 2021 werd duidelijk dat de SVB de primaire besluiten niet correct had verzonden, maar de rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiser ontvankelijk was. Eiser stelde dat hij in de relevante periode wel degelijk ingezetene van Nederland was, maar de rechtbank oordeelde dat de SVB terecht had vastgesteld dat eiser zijn centrum van belangen in Frankrijk had. De rechtbank concludeerde dat de SVB de AOW-uitkering van eiser terecht had herzien en dat de terugvordering gerechtvaardigd was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het bestreden besluit bleef in stand.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2888

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. S.M.C. Rooijers).

Inleiding en procesverloop

1.1.
Eiser staat met ingang van 4 december 2000 ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats 2] (hierna: het uitkeringsadres). Dit betref de woning van mevrouw [naam 1] ( [naam 1] ) en haar echtgenoot meneer [naam 2] ( [naam 2] ). Op
20 februari 2007 heeft eiser de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
1.2.
Bij besluit van 8 september 2006 heeft verweerder aan eiser een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend met ingang van 1 februari 2007. Op deze uitkering heeft verweerder een korting van 16% toegepast, omdat eiser in de periode 30 november 1992 tot en met 3 december 2000 geen ingezetene van Nederland was. Volgens verweerder woonde eiser in die periode in Frankrijk.
1.3.
Bij besluit van 6 februari 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder de AOW-uitkering van eiser herzien met ingang van 1 februari 2007, in die zin dat verweerder het kortingspercentage heeft aangepast naar 28%. Volgens verweerder gold namelijk dat eiser ook in de periode van 4 december 2000 tot dan toe geen ingezetene van Nederland was, maar dat hij in Frankrijk woonde. Volgens verweerder heeft eiser over een periode van veertien jaar geen AOW-rechten opgebouwd. Voor elk van deze jaren heeft verweerder 2% van eisers volledige AOW-pensioen afgetrokken.
1.4.
Bij separaat besluit van 6 februari 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder van eiser een bedrag van € 19.328,20 teruggevorderd, Dit bedrag aan AOW-uitkering was vanaf
1 februari 2007 te veel uitbetaald.
1.5.
Eiser heeft op 30 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten I en II.
1.6.
Bij besluit van 3 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.7.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.8.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.9.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2021 via Skype-verbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het bezwaar
2. Verweerder heeft de primaire besluiten I en II op 8 september 2019 aan eiser verzonden via een bericht in eisers berichtenbox van www.mijnoverheid.nl. Verweerder heeft evenwel niet gecontroleerd of eiser deze functie had geactiveerd. Ter zitting is komen vast te staan dat eiser dit inderdaad niet had gedaan. Daarmee kan 8 september 2019 niet als geldige datum van de verzending van de primaire besluiten I en II worden aangemerkt. Verweerder heeft de primaire besluiten I en II op 27 februari 2020 alsnog op een juiste wijze aan eiser verzonden. De bezwaartermijn is dus pas gaan lopen op de dag na de bekendmaking van deze besluiten aan eiser. Eiser heeft op 30 maart 2020 bezwaar gemaakt. Dit was tijdig. Om die reden heeft verweerder het bezwaar van eiser terecht ontvankelijk verklaard.
Met betrekking tot de korting op de AOW-uitkering
3. Eiser stelt dat hij in de periode van 4 december 2000 tot en met 19 februari 2007 ingezetene van Nederland is geweest. Hij betwist dan ook dat verweerder over deze periode op goede gronden een korting op zijn AOW-uitkering heeft toegepast.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser in deze periode geen ingezetene van Nederland was en dat het centrum van zijn belangen zich in Frankrijk bevond. Verweerder heeft zich hiertoe op het volgende mogen baseren.
4.2.
De dochter van eiser heeft op 20 maart 2017 telefonisch aan verweerder gemeld dat het uitkeringsadres van eiser slechts een postadres betrof. Verweerder heeft op 20 maart 2017 het formulier “onderzoek gezamenlijk huishouden” van eiser retour ontvangen. Op dit formulier had eiser vermeld dat hij niet op het uitkeringsadres woonde. In een begeleidende brief bij dit formulier heeft de dochter van eiser andermaal verklaard dat het uitkeringsadres een post- en correspondentieadres betrof. Tijdens het huisbezoek dat verweerder op 29 mei 2017 op het uitkeringsadres heeft afgelegd, heeft de dochter van eiser verklaard dat eiser al heel lang in Frankrijk woonde, dat hij één à twee keer per jaar een aantal weken in Nederland was en dat hij dan bij een van zijn dochters verbleef. [naam 1] heeft verklaard dat eiser sinds december 2000 staat ingeschreven op haar adres, maar dat hij daar feitelijk nooit heeft gewoond. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat hij permanent en vrijelijk over de woning op het uitkeringsadres heeft kunnen beschikken Volgens verweerder woonde eiser sinds 1992 in Frankrijk, stond hij daar ingeschreven en verbleef hij daar het overgrote deel van zijn tijd.
4.3.
Voor zover [naam 1] en eiser hun verklaringen nadien hebben genuanceerd en aangepast, heeft verweerder hieraan voorbij mogen gaan. Eiser heeft namelijk niet overtuigend en aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat de aanvankelijke verklaringen van [naam 1] en van hemzelf onjuist waren. De verklaringen die [naam 2] op 5 september 2006 en op 6 april 2007 tegen verweerder heeft afgelegd omtrent eisers verblijf op het uitkeringsadres en diens middelpunt van bestaan in Nederland, volstaan in dit verband niet. [naam 2] heeft immers ook verklaard dat eiser slechts en postadres op het uitkeringsadres aanhield. Ook de agendagegevens van de dochter van eiser staven de stelling van eiser over zijn verblijf in Nederland nauwelijks. Volgens deze agendagegevens verbleef eiser in 2003 circa twee maanden in Nederland. In 2004 ging het om vier weken en een enkele dag en in 2005 om een aantal weken.
4.4.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat ook de documenten die eiser in de beroepsfase heeft ingebracht onvoldoende steun geven aan zijn stelling dat hij sinds 2000 ingezetene van Nederland is geweest. Van de documenten die verband houden met de verzekeringen die eiser in Nederland aanhoudt, is niet duidelijk op basis van welke informatie de verzekeringen op naam van eiser zijn gesteld. De omstandigheden dat eiser in Nederland een bankrekening heeft, over een auto beschikt en motorrijtuigenbelasting afdraagt, zeggen op zich niets over zijn feitelijke verblijf in Nederland. Hetzelfde geldt voor het feit dat in [plaats] aan eiser een paspoort is afgegeven en voor het feit dat hij in Nederland een ziektekostenverzekering heeft afgesloten. Aan al deze omstandigheden is overigens ook geen onderzoek of vaststelling van ingezetenschap voorafgegaan. Ook aan het gegeven dat eiser in Nederland accountantswerkzaamheden laat verrichten, kan niet worden afgeleid dat hij ingezetene van Nederland is. Aan de verklaring van de accountant dat eiser het zwaartepunt van zijn maatschappelijke leven van Frankrijk naar Nederland heeft verplaatst, heeft verweerder geen relevante betekenis hoeven toekennen. De accountant is namelijk niet degene die het ingezetenschap beoordeelt. De documenten met betrekking tot het pensioenfonds Horeca baten eiser ook niet. De opbouw van dit pensioen heeft namelijk plaatsgevonden in de periode vóór 1992. De overige documenten die eiser heeft ingebracht ontberen ook overtuigingskracht voor de stelling van eiser. Deze documenten zijn overwegend algemeen van strekking of incompleet of hebben betrekking op een periode die hier niet ter beoordeling staat. Ook betreffen het ten dele documenten die er juist op duiden dat eiser banden met Frankrijk heeft.
4.5.
Op grond van wat de rechtbank onder 4.1. tot en met 4.4 heeft overwogen, komt zij tot het oordeel dat verweerder de AOW-uitkering van eiser terecht heeft herzien op de wijze als onder 1.3. is vermeld.
Met betrekking tot de terugvordering
5. Eiser heeft niet onderbouwd dat er omstandigheden zijn die verweerder ertoe hadden moeten brengen om af te zien van de terugvordering van het bedrag aan AOW-uitkering dat hem te veel is uitbetaald.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.