ECLI:NL:RBMNE:2021:1219

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
20/2894
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor wijziging gebruik kantoor naar woning met kantoor in De Ronde Venen

In deze zaak heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd voor het wijzigen van het gebruik van zijn kantoor naar een woning met kantoor. De gemeente De Ronde Venen heeft deze vergunning geweigerd met het besluit van 16 juli 2020. Eiser is het niet eens met deze weigering en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 5 januari 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht, terwijl de gemeente vertegenwoordigd was door haar gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om nadere informatie te verkrijgen over de terinzagelegging van het besluit. Na ontvangst van deze informatie heeft de rechtbank het onderzoek op 5 maart 2021 gesloten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de bekendmaking van het besluit op de juiste wijze heeft plaatsgevonden en dat de beroepsgrond van eiser over de lange procedureduur niet kan leiden tot een van rechtswege verleende vergunning. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de weigering van de omgevingsvergunning in redelijkheid is genomen, gezien de karakteristiek van het gebouw en de omgeving. Eiser heeft aangevoerd dat de lange procedure en de gesprekken met de gemeente hem de indruk hebben gegeven dat de vergunning zou worden verleend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een toezegging van de gemeente.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de weigering van de omgevingsvergunning door de gemeente in stand blijft. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en is openbaar gemaakt op 25 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2894

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. de Vet),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder
(gemachtigden: E. Schaap Enterman-Drent en O. Karaarslan).

Inleiding

Eiser heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het wijzigen van het gebruik van zijn kantoor aan de [adres] te [woonplaats] (de planlocatie) naar een woning met een kantoor. Verweerder heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 16 juli 2020 (het bestreden besluit) geweigerd.
Eiser kan zich niet vinden in deze weigering en heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Op 12 januari 2021 heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak heropend, omdat zij nadere informatie wenste over de wijze van terinzagelegging van het besluit. Verweerder heeft op 21 januari 2021 de gevraagde informatie verstrekt. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank zonder nadere zitting het onderzoek op 5 maart 2021 gesloten.

Overwegingen

Bekendmaking bestreden besluit / mededeling terinzagelegging

1. Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet op de juiste wijze is bekend gemaakt. Bij de publicatie van het besluit op 24 juli 2020 is namelijk niet vermeld waar en wanneer het besluit ter inzage wordt gelegd.
2. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. Niet in geschil is dat het besluit in elk geval op 16 juli 2020 aan eiser is gemaild en dat het op 24 juli 2020 via elektronische weg is gepubliceerd. Het besluit was dan ook ten tijde van het instellen van beroep door eiser bekend gemaakt. De terinzagelegging en de mededeling daarvan zijn geen vereisten voor de bekendmaking. Schending van de daarop ziende verplichtingen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) [1] kan wel gevolgen hebben voor de aanvang van de beroepstermijn [2] – in het geval dat het besluit niet ter inzage is gelegd – of voor de vraag of gelet op het niet vermelden van de terinzagelegging van het besluit, een overschrijding van de wettelijke termijn voor het instellen van beroep verschoonbaar is. Verweerder heeft echter bij brief van 21 januari 2021 desgevraagd bevestigd dat het besluit daadwerkelijk ter inzage heeft gelegen. Verder staat niet ter discussie dat eiser tijdig beroep heeft ingesteld, zodat het niet vermelden van de terinzagelegging van het besluit voor eiser geen consequenties kan hebben gehad. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Van rechtswege verleende vergunning
3. Eiser voert aan dat de lange procedureduur leidt tot een van rechtswege verleende vergunning. Alle redelijke termijnen zijn overschreden. Verweerder heeft ten onrechte de van rechtswege vergunning niet gepubliceerd.
4. De rechtbank stelt vast dat paragraaf 4.1.3.3 van de Awb bepaalt in welk geval een vergunning van rechtswege wordt verleend. In artikel 3:10, vierde lid, van de Awb is bepaald dat paragraaf 4.1.3.3 van de Awb niet van toepassing is als de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is op de voorbereiding van een besluit. Eiser heeft een omgevingsvergunning aangevraagd die met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is behandeld. Dat betekent dat voor zover verweerder niet tijdig op deze aanvraag heeft beslist, dat niet leidt tot een van rechtswege verleende omgevingsvergunning. De beroepsgrond slaagt niet.

Inhoudelijke beoordeling

5. Eiser vindt dat zijn bouwplan de karakteristiek van het gebouw niet veranderd. Het solitaire karakter in het open landschap zal blijven bestaan. Eiser heeft daarvoor het Landschap Erfgoed Utrecht ingeschakeld om een fraai passende erfinrichting te borgen die ten goede komt aan locatie en omgeving. Verder kan deze inpassing ook nader geborgd worden door voorwaarden aan de vergunning te verbinden. Eiser is bereid om hier afspraken over te maken, bijvoorbeeld de afspraak dat vergunningsvrij bouwen achterwege zal blijven of zal worden beperkt. Verweerder had daarom in redelijkheid niet kunnen weigeren een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan te verlenen.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een woonfunctie niet wenselijk is in de omgeving van de planlocatie. Deze omgeving bestaat uit een landschap dat zich typeert door de combinatie van openheid en beslotenheid en ook de cultuurhistorische waarden van het rivierenlandschap zijn beschermingswaardig. De omgeving kent weinig bebouwing en het bestaande gebouw kenmerkt zich door het solitaire karakter in het open landschap. Een woonfunctie zal zorgen voor een intensivering van het gebruik van het perceel ten opzichte van het gebruik als kantoor. Dit uit zich enerzijds in de momenten wanneer en de wijze waarop er activiteiten plaatsvinden op het perceel en anderzijds brengt dit de verwachting met zich mee dat er nu of later sprake zal zijn van extra behoefte aan bebouwing en een andersoortige inrichting van het perceel. Een woonfunctie laat zich niet verenigen met de bestaande karakteristiek van het gebouw, omdat voor een goed woonmilieu een bepaalde mate van beslotenheid en privacy van belang is.
7. Voor de planlocatie geldt het bestemmingsplan [bestemmingsplan] (het bestemmingsplan). Op grond van het bestemmingsplan rust op de planlocatie de bestemming ‘Bedrijf – Nutsvoorziening’ op grond waarvan het gebruik van de planlocatie voor wonen en kantoor is uitgesloten.
8. Het is een bevoegdheid van verweerder om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van en gronden in strijd met het bestemmingsplan. Daarbij heeft verweerder beleidsruimte en mag de rechter verweerders beslissing alleen terughoudend toetsen. Dit betekent dat de rechtbank toetst of verweerder de omgevingsvergunning, bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
9. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag ziet op het gebruik van het gebouw als woning. Het gebruik van het gebouw als woning komt bovenop het al bestaande gebruik als kantoor. De rechtbank kan verweerder volgen in de conclusie dat het gebouw daardoor intensiever en op andere momenten en op een andere manier gebruikt zal worden dan nu het geval is. Daarbij valt te denken aan gebruik in de avonduren en weekends in plaats van tijdens kantooruren. Verder is het aannemelijk dat ook het recreatieve gebruik van de buitenruimte bij bewoning intensiever zal zijn dan bij gebruik als kantoor. Ook ligt bij een woonfunctie de behoefte aan extra bijgebouwen meer voor de hand dan bij een kantoorfunctie. Voor zover die bijgebouwen vergunningsvrij kunnen worden opgericht, zou verweerder daartegen niets kunnen doen. Een eventuele privaatrechtelijke overeenkomst met eiser dat hij geen vergunningsvrije bouwwerken opricht, geeft verweerder niet dezelfde mogelijkheden om onwenselijke ontwikkelingen te voorkomen als met toepassing van de bestuursrechtelijke weg mogelijk is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat, gelet op de karakteristiek van het gebouw en het landschap, de woonfunctie een negatieve ruimtelijke uitstraling heeft. Gelet hierop heeft verweerder de vergunning in redelijkheid kunnen weigeren.
10. Voor zover eiser betoogt dat de lengte van de procedure meegenomen moet worden in de afweging om al dan niet over te gaan tot het verlenen van de omgevingsvergunning volgt de rechtbank eiser niet. De enkele omstandigheid dat de procedure lang duurt hoefde geen reden te zijn voor verweerder om de omgevingsvergunning te verlenen. De procedureduur maakt immers geen deel uit van het toetsingskader. De beroepsgrond slaagt niet.
Vertrouwensbeginsel
10. Eiser beroept zich op het vertrouwensbeginsel, omdat verweerder bij hem in de voorfase de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat de omgevingsvergunning niet zou worden geweigerd om de enkele reden dat wonen op de planlocatie ongewenst zou zijn. De heer [A], voormalig beleidsmedewerker ruimtelijke ordening van de gemeente de Ronde Venen, heeft telefonisch aan eiser bevestigd dat door verweerder definitief groen licht was gegeven voor het bouwplan van eiser. In dit kader wijst eiser ook op e-mailcorrespondentie tussen hem en mevrouw [B], medewerker van de afdeling ruimte van de gemeente de Ronde Venen. Juist omdat eiser groen licht kreeg is hij overgegaan tot het indienen van zijn aanvraag, waarvoor hij hoge kosten heeft moeten maken. Deze kosten had eiser niet gemaakt als verweerder van tevoren geen groen licht had gegeven voor het bouwplan, ofwel voor wonen op het perceel. Nu de ongewenste woonfunctie de enige afwijzingsgrond is, moet verweerder deze kosten op zijn minst aan eiser vergoeden.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gesprekken die met eiser zijn gevoerd in het kader van de ‘informele voorfase’ zijn gevoerd. In het telefoongesprek van 10 oktober 2017 heeft [A] aan eiser geadviseerd om een formeel vooroverleg aan te vragen. [A] heeft niet toegezegd dat verweerder de omgevingsvergunning zal verlenen, of dat wonen op het perceel in ieder geval geen probleem is. Verder is verweerder van mening dat uit de door eiser overlegde emailcorrespondentie niet volgt dat er de verwachting is gewekt dat verweerder aan het bouwplan zou meewerken.
10. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat er drie stappen doorlopen worden bij de beoordeling of eiser een geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel. [3] De eerste stap is of de uitlating of gedraging van verweerder te kwalificeren is als een toezegging. Hiervan is sprake bij een welbewuste standpuntbepaling van het bestuursorgaan over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid wel of niet zal worden uitgeoefend. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een toezegging. Eiser heeft voor zijn bouwplan contact gezocht met de provincie Utrecht. De provincie Utrecht heeft eiser gemaild dat er maatwerk mogelijk was voor het bouwplan van eiser. Na deze e-mail heeft eiser contact opgenomen met verweerder om te informeren of verweerder bereid was om dit maatwerk te verlenen. Uit de hierop volgende (e-mail)correspondentie tussen eiser en [A] en eiser en [B], blijkt dat er op dat moment nog geen sprake is van een aanvraag. Uit de e-mailcorrespondentie blijkt verder dat eiser ervoor kiest zijn bouwplan via een snelle check te laten beoordelen door verweerder. Op de zitting is door verweerder toegelicht dat een dergelijke snelle check betekent dat een screenteam van verweerder het bouwplan beoordeelt op basis van de eerste indruk. Eiser heeft nog geen volledige aanvraag ingediend als het screenteam op basis van de eerste indruk een advies uitbrengt. Naar aanleiding van het advies van het screenteam heeft eiser telefonisch contact met [A]. De precieze inhoud van dit telefoongesprek is niet vast komen te staan. Eiser heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de uitlatingen van [A] zijn te kwalificeren als een toezegging. Uit de e-mailcorrespondentie tussen eiser en [A] en tussen eiser en [B] volgt ook niet dat zij richting eiser welbewust het standpunt hebben ingenomen dat de omgevingsvergunning verleend zou worden. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Omdat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de mogelijke verplichting van verweerder om de door eiser ten gevolge van gewekt vertrouwen geleden schade te vergoeden.
14. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning in het bestreden besluit in redelijkheid kunnen weigeren. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 3:44, lid 1, Awb
2.Artikel 6:8, lid 4, Awb
3.Zie hiervoor de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:1694.