4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Op 16 april 2019 vond er in de Kanaalstraat in Utrecht een incident plaats waarbij door de politie een aanhouding werd verricht. Dit incident is gefilmd en dit filmpje is op internet geplaatst. Op 17 april 2019 is het filmpje bekeken. In het filmpje sprak [verdachte] over het incident. Te horen was het volgende:
Kanker flikkers (ntv, vermoedelijk Marokkaans) dat is wat jullie zijnHet zijn vrouwenKankerhond, je staat er met je kankerbek voor, doe wat sabi,Utrecht hoe jullie vrouwen lastig vallen sabiJullie eten ze op, jullie trekken ze in de auto, alles der op en der aanMaar wanneer ze total loss worden geslagen, (ntv, vermoedelijk Marokkaans) vieze kankerflikkers, fucking flikkers, voor diegene die het adres hebben van deze agenten gewoon publiceren, wordt Urk 2.0 tegen die agenten, jullie zijn de lul!Ik, [verdachte] ga jullie aanpakken jullie kankermoeders, okey! Dit gaat gewoon...
Ook was er een afbeelding op internet geplaatst met de tekst:
Voor diegenen die willen,zaterdag gaan we politiebureau in Utrecht laten trillen.Wie ballen heeft moet komen,geen mietjes die kunnen naar [naam] .Ben klaar met dat politiegeweld.
Boven de afbeelding stond de naam [verdachte] .
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij het filmpje en de afbeelding op Snapchat heeft geplaatst uit onvrede met het politieoptreden bij een aanhouding op 16 april 2019 op de Kanaalstraat in Utrecht. Ook heeft verdachte verklaard dat hij destijds op Snapchat zo’n 10.000 volgers had.
Bewijsoverweging
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de voornoemde berichten als opruiend zijn aan te merken.
Voor een bewezenverklaring van opruiing moet aan de volgende, kort weergegeven, vier vereisten zijn voldaan.
1. Er is geprobeerd anderen aan te sporen tot het plegen van enig strafbaar feit of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag. Het is niet nodig dat het feit waartoe wordt aangezet ook daadwerkelijk wordt gepleegd.
2. Er moet sprake zijn van opzet. Dat kan voorwaardelijk opzet zijn: het bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat wordt opgeruid tot het plegen van een strafbaar feit.
3. De uitlating is in het openbaar gedaan. Het internet kan worden aangemerkt als een openbare plaats, mits het publiek toegang heeft tot de internetpagina waar de teksten zijn weergegeven. Indien de desbetreffende uitlatingen op voor het publiek toegankelijke sociale media worden geplaatst, zijn de uitlatingen in de openbaarheid gebracht.
4. De uitlating moet bovendien mondeling of bij geschrift of afbeelding zijn gedaan. Daaronder zijn inbegrepen video’s en tekstberichten op internet en sociale media.
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gedane uitlatingen redelijkerwijs niet anders kunnen worden begrepen dan als een aansporing tot gewelddadig optreden tegen de politie. Daarbij geldt dat de teksten in hun geheel, in hun onderlinge samenhang en in hun context begrepen moeten worden. Verdachte heeft onder andere de volgende uitlatingen gedaan: “
vieze kankerflikkers, fucking flikkers, voor diegene die het adres hebben van deze agenten gewoon publiceren, wordt Urk 2.0 tegen die agenten, jullie zijn de lul! Ik ga jullie aanpakken”en
“voor degenen die willen, zaterdag gaan we het politiebureau in Utrecht laten trillen. Wie ballen heeft moet komen”. Tegen de achtergrond van de gewelddadige rellen die enkele weken eerder op Urk hadden plaatsgevonden en waarbij veel jongeren van buiten Urk betrokken waren, kan deze tekst door een gemiddeld persoon niet anders worden opgevat dan een oproep tot gewelddadigheden tegen de politie. Dit geldt temeer nu verdachte opriep om de adressen van de agenten, die onder andere als kankerflikkers werden bestempeld, te laten publiceren en mensen opriep om het politiebureau te laten trillen, waarbij ‘mietjes’ niet welkom waren.
De rechtbank acht de stelling van verdachte, dat hij niet de bedoeling had zijn volgers aan te zetten tot gewelddadig optreden, maar juist een geweldloze confrontatie met de politie(agenten) wilde aangaan, niet geloofwaardig. De uitlatingen van verdachte nodigen allerminst uit tot een geweldloze demonstratie tegen de politie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met het plaatsen van de video en de afbeelding in elk geval welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat anderen de teksten zouden opvatten als een aansporing tot gewelddadig optreden tegen de politie. Bij haar oordeel betrekt de rechtbank dat verdachte de teksten heeft verspreid onder zijn (ongeveer) 10.000 volgers en dus niet slechts aan een select gezelschap van bekenden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte met het plaatsen van de video en de afbeelding op Snapchat mondeling, en bij afbeelding en bij geschrift de oproep tot gewelddadig optreden tegen de politie heeft gedaan. Ook stelt de rechtbank vast dat verdachte, gelet op zijn grote aantal volgers op Snapchat, zijn oproep in het openbaar heeft gedaan.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte op grond van artikel 10 van het Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) recht heeft op zijn vrijheid van meningsuiting. De rechtbank ziet zich dan ook gesteld voor de vraag of de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) een bewezenverklaring van voornoemd feit in de weg staat.
De vrijheid van meningsuiting is één van de belangrijkste fundamenten van een democratische rechtsstaat. Het voorgaande betekent niet dat de vrijheid van meningsuiting onbeperkt is. Artikel 10, lid 2, EVRM bevat de voorwaarden waaronder de vrijheid van meningsuiting kan worden beperkt. Artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht is een bij wet voorziene beperking, die een geoorloofd doel dient. De rechtbank ziet de uitlatingen van verdachte bovendien niet als een bijdrage aan een maatschappelijk debat. Enige inhoudelijke bijdrage aan welke discussie dan ook is in de woorden die verdachte heeft gebruikt niet te ontdekken. Verdachte was het kennelijk niet eens met het optreden van de politie. Echter met het plaatsen van de video en de afbeelding op Snapchat heeft hij de grens van het toelaatbare overschreden. Dit maakt dat er een dwingende maatschappelijke noodzaak bestaat om verdachte in zijn recht op vrijheid van meningsuiting te beperken. Er is geen minder ingrijpend middel denkbaar om dat doel (het voorkomen van strafbare feiten) te bereiken.
Gezien het voorgaande heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opruiing. Een veroordeling van verdachte vormt in dit geval een geoorloofde beperking van de vrijheid van meningsuiting.
Ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft het bij parketnummer 16/003339-20 tenlastegelegde bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 december 2020;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 25 oktober 2017, genummerd PL0900-2017323148-3, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, pagina 12 van het proces-verbaal genummerd PL0900-2017323148;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 27 oktober 2017, genummerd PL0900-2017323148-10, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, pagina’s 27 en 28 van het proces-verbaal genummerd PL0900-2017323148.