ECLI:NL:RBMNE:2021:1193

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
20/4324
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering uit tolkendatabase politie en de kwalificatie als besluit onder de Awb

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als beëdigd tolk, en de korpschef van politie. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de korpschef om zijn gegevens uit de tolkendatabase te verwijderen. De korpschef stelde dat de brief van 19 mei 2020, waarin de verwijdering werd aangekondigd, geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze geen rechtspositionele gevolgen voor de eiser zou hebben. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de brief wel degelijk als een besluit kan worden aangemerkt, omdat het de toestemming voor nevenwerkzaamheden als tolk introk. De rechtbank concludeerde dat de korpschef het bezwaar van de eiser ten onrechte ongegrond had verklaard, aangezien de brief van 19 mei 2020 niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar tegen de brief van 19 mei 2020 alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is de korpschef veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.068,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met besluiten die rechtspositionele gevolgen hebben voor betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4324

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.J. de Booij),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigden: mr. J. Wegen en drs. N. Suijs).

Procesverloop

Bij brief van 19 mei 2020 heeft verweerder eiser laten weten dat zijn gegevens uit de tolkendatabase zullen worden verwijderd.
In het besluit van 10 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de brief van 19 mei 2020 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser is als [functie] werkzaam bij verweerder. Hij staat daarnaast als beëdigd tolk ingeschreven in het Register beëdigde tolken en vertalers. Eiser werkte ook in die hoedanigheid in het kader van het verrichten van nevenwerkzaamheden bij verweerder en was opgenomen in de tolkendatabase van verweerder. Daarvoor had hij bij besluit van 21 juli 2014 toestemming gekregen van verweerder.
1.2.
Bij brief van 17 december 2019 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat er voorlopig geen gebruik wordt gemaakt van zijn diensten als tolk; eisers gegevens in de tolkendatabase van verweerder zijn voorlopig op “niet tonen” gezet. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 19 mei 2020 eisers gegevens definitief verwijderd uit de tolkendatabase.
Bestreden besluit
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de brief van 19 mei 2020 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze geen rechtspositionele gevolgen voor eiser heeft. De brief van 19 mei 2020 wordt echter mede aangemerkt als een intrekking van de toestemming die was gegeven voor het verrichten van nevenwerkzaamheden als tolk. In zoverre is er wel sprake van een besluit. In dat verband stelt verweerder dat eiser zonder enig overleg vertrouwelijk vertaalwerk heeft overgedragen aan een derde die niet geregistreerd staat in verweerders tolkenregister of gescreend is. Daarmee heeft eiser in strijd met de Gedragscode Wet beëdigde tolken en vertalers en de Gedragscode voor Tolken bij de politie gehandeld.
Standpunt eiser
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat de brief van 19 mei 2020 niet als een besluit is aan te merken; de verwijdering van de gegevens van eiser uit de tolkendatabase is immers gelijk te stellen met het ontnemen van een vergunning om als tolk en vertaler werkzaam te mogen zijn. Ook is van belang dat de tolkendatabase onder de vigeur van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) valt. Het opnemen en verwijderen van tolken in en uit het landelijk register dat krachtens de Wbtv is ingesteld zijn wel besluiten in de zin van de Awb. Dit moet ook voor de tolkendatabase van verweerder gelden omdat deze onder de vigeur van de Wbtv valt. Eiser stelt daarnaast dat zowel het primaire als het bestreden besluit onbevoegd zijn genomen. Verder staat de goede vervulling van de functie van eiser niet in de weg aan het verrichten van zijn werkzaamheden als tolk/vertaler. Tot slot stelt eiser dat de verwijdering disproportioneel en onevenredig is.
Bespreking beroepsgronden
4.1.
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of de brief van 19 mei 2020 een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is. Dat is van belang omdat de rechtbank pas toekomt aan de vraag of de verwijdering uit de tolkendatabase rechtmatig is, als de brief van 19 mei 2020 als een besluit is aan te merken. Als deze vraag ontkennend wordt beantwoord, dan is geen bezwaar mogelijk tegen de brief van 19 mei 2020. Het bezwaar had in dat geval niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
4.2.
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
4.3.
De rechtbank overweegt dat een rechtshandeling publiekrechtelijk is, indien het bestuursorgaan de bevoegdheid daartoe ontleent aan een speciaal voor het openbaar bestuur bij of krachtens de wet geschapen publiekrechtelijke grondslag. Eiser verricht zijn werkzaamheden als tolk/vertaler voor de politie op basis van een privaatrechtelijke overeenkomst van opdracht. De beslissing om eiser uit de tolkendatabase te verwijderen en niet langer gebruik te maken van zijn diensten is dan ook geen publiekrechtelijke rechtshandelingen, maar vindt zijn grondslag in het privaatrecht. Om die reden is de brief van 19 mei 2020 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank acht in deze beoordeling ook van belang dat de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken zich in een vergelijkbare zaak op dezelfde wijze heeft uitgesproken over de vraag die hier aan de orde is. [1] In die uitspraak is ingegaan op de verhouding tussen het register als bedoeld in artikel 2 van de Wbtv en de tolkendatabase van verweerder. Geoordeeld is dat het ingeschreven staan in één van de bij en krachtens de Wbtv gehouden registers een noodzakelijke voorwaarde is om als tolk voor de overheid op te treden. Binnen het bestand van geregistreerde tolken is het echter aan de betrokken bestuursorganen om te beslissen welke tolken door hen worden ingeschakeld. In die keuze laat de Wbtv hen vrij. Daaruit trekt de AbRvS de conclusie dat het selecteren en inhuren van tolken door verweerder geschiedt op privaatrechtelijke grondslag. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak tot een andere conclusie te komen.
4.4.
Nu de brief van 19 mei 2020 geen besluit is, is daartegen geen bezwaar mogelijk. Het door eiser ingediende bezwaar had dan ook niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Verweerder heeft dat niet onderkend door het bezwaar ongegrond te verklaren. De rechtbank ziet gelet op de tekst van de brief van 19 mei 2020 geen aanleiding om die brief tevens aan te merken als een intrekking van de bij besluit van 21 juli 2014 gegeven toestemming voor het verrichten van nevenwerkzaamheden als tolk. In de brief van 19 mei 2020 wordt namelijk niets gezegd over het al dan niet mogen verrichten van nevenwerkzaamheden. Omdat verweerder het bezwaar ongegrond in plaats van niet-ontvankelijk heeft verklaard, is het beroep tegen het bestreden besluit terecht ingesteld. Om die reden is het beroep gegrond. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar tegen de brief van 19 mei 2020 alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar tegen de brief van 19 mei 2020 niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Bouteibi, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Fagel, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 16 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2672.