ECLI:NL:RBMNE:2021:1169
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure
Op 24 maart 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een verzoek van de verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. G. van Zon, had in een eerdere procedure bezwaar gemaakt tegen de kosten van een WGA-uitkering die door verweerder op haar was verhaald. Verweerder had in een nieuw besluit van 28 januari 2021 erkend dat de uitkering ten onrechte op verzoekster was verhaald, waardoor verzoekster haar beroep had ingetrokken en om proceskostenvergoeding vroeg.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verweerder in de beslissing op bezwaar de kosten had verhaald op verzoekster, en later terugkwam op deze beslissing, heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 534,- voor de beroepsfase, en verweerder is verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 354,- te vergoeden.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier.