ECLI:NL:RBMNE:2021:1157

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2059
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aflossingscapaciteit en eigen vermogen van eiseres in het kader van terugvordering WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. O.F.X. Roozemond, heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten van het UWV waarin werd bepaald dat zij haar eigen vermogen, in de vorm van een personenauto, moest aanwenden voor de terugbetaling van een te veel ontvangen WIA-uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op 16 december 2019 heeft besloten dat eiseres haar schuld niet binnen drie jaar kan voldoen op basis van haar aflossingscapaciteit. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de besluiten van het UWV van 20 april 2020 en 21 april 2020, waarin haar verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen en haar bezwaar ongegrond werd verklaard.

Tijdens de zitting op 2 februari 2021, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank de beroepen gevoegd behandeld. Eiseres heeft aangevoerd dat het UWV in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidbeginsel door besluiten te nemen zonder rekening te houden met nog opgevraagde medische informatie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het UWV voldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij het vaststellen van de aflossingscapaciteit van eiseres en dat er geen medische noodzaak is aangetoond voor het behoud van de auto. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiseres haar vermogen moet aanwenden voor de terugvordering, aangezien zij geen aflossingscapaciteit heeft.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geoordeeld dat het UWV terecht heeft bepaald dat eiseres haar eigen vermogen moet aanwenden voor de terugbetaling van de vordering. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de besluiten van het UWV als één beslissing op bezwaar moeten worden beschouwd, ondanks dat ze in twee afzonderlijke besluiten zijn genomen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/2059 en UTR 20/2339

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. O.F.X. Roozemond),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres de (terug)betaling van haar schuld niet binnen drie jaar kan voldoen op basis van de aflossingscapaciteit en daarom haar eigen vermogen (waarde van voertuig personenauto) daarvoor moet aanwenden.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 20 april 2020 (het eerste bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.
Bij besluit van 21 april 2020 (het tweede bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en bepaald dat eiseres haar roerende goederen met een dagwaarde van meer dan 1.134,00 (waarde van voertuig personenauto) moet gaan aanwenden om de vordering te voldoen.
Eiseres heeft vervolgens beroepen ingesteld tegen beide bestreden besluiten. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 2 februari 2021. De beroepen zijn gevoegd behandeld. Eiseres was daarbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij besluit van 13 april 2016 heeft verweerder vastgesteld dat aan eiseres bruto € 9.221,31 te veel aan WIA-uitkering is betaald. Op 11 december 2019 heeft verweerder het formulier Inkomens- en vermogensonderzoek van eiseres ontvangen. Daaruit blijkt dat eisers een personenauto in eigendom heeft met een waarde van 7.446,90. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van de bestreden besluiten
2. Aan de bestreden besluiten heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verweerder aan eiseres bruto € 9.221,31 te veel aan WIA-uitkering heeft betaald, omdat er geen rekening is gehouden met de verdiensten van eiseres. Omdat eiseres deze vordering niet binnen drie jaar heeft voldaan op basis van de aflossingscapaciteit, moet eiseres haar eigen vermogen aanwenden. Verweerder baseert dat op artikel 3, zesde lid, van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen (hierna: de Regeling).
3. Eiseres voert aan dat er sprake is van strijdigheid met het zorgvuldigheidbeginsel, omdat verweerder met de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep een besluit heeft genomen terwijl eiseres nog medische informatie had opgevraagd om haar gronden van bezwaar te onderbouwen. Eiseres voert verder aan dat zij haar auto nodig heeft, omdat zij haar fysiotherapeut en behandelend arts moet bezoeken. Daarnaast heeft zij de auto nodig om zelfstandig aan het sociale leven te kunnen deelnemen. Eiseres zegt dat zij geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, omdat dit te belastend is voor haar lichaam. Het aanwenden van het eigen vermogen van eiseres leidt ook tot een kennelijk onredelijk resultaat.
Het oordeel van de rechtbank
4. Volgens artikel 3, zesde lid, van de Regeling wendt de schuldenaar, indien hij, bij aanwending van zijn volledige aflossingscapaciteit, de vordering niet binnen 36 maanden of bij aanwending van de volledige aflossingscapaciteit verminderd met 5% van de bijstandsnorm, niet binnen 60 maanden volledig zal kunnen voldoen, zijn vermogen aan zodat een zodanig gedeelte van de vordering binnen zes weken, nadat het UWV aan de schuldenaar uitstel van betaling heeft verleend, wordt voldaan dat hij het resterende deel van de geldschuld binnen 36 maanden, dan wel 60 maanden, kan voldoen.
5. Het zevende lid van artikel 3 van de Regeling bepaalt dat indien toepassing van dit artikel tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt het UWV van het eerste tot en met zesde lid kan afwijken.
6. De rechtbank stelt voorop dat het bedrag van de terugvordering vaststaat en in deze zaak niet in geschil is. Daarnaast is niet in geschil dat eiseres geen aflossingscapaciteit heeft en dat zij wel vermogen heeft in de vorm van waarde van een voertuig. De rechtbank zal beoordelen of verweerder op goede gronden heeft bepaald dat eiseres de terugvordering gedeeltelijk moet terugbetalen door haar vermogen hiervoor aan te wenden.
7. Verweerder heeft een inkomensonderzoek gedaan om te beoordelen of eiseres aflossingscapaciteit heeft. Verweerder heeft eiseres in 2016, 2017 en 2019 inkomens- en vermogensformulieren laten invullen. Uit deze formulieren blijkt dat eiseres geen inkomsten uit loondienst of als zelfstandige heeft en geen andere uitkeringen ontvangt. Eiseres heeft op de formulieren ook aangegeven dat zij verwacht dat zij maandelijks niets kan aflossen aan het Uwv. Vervolgens heeft verweerder een berekening van de aflossingscapaciteit gemaakt, waarbij rekening is gehouden met de totale kosten en inkomsten van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee de aflossingscapaciteit van eiseres voldoende zorgvuldig heeft vastgesteld.
8. Verweerder heeft bepaald dat op basis van het door eiseres ingediende formulier inkomens- en vermogensonderzoeken en de bijgevoegde bijlagen is vastgesteld dat eiseres, gelet op haar inkomsten en kosten, weliswaar geen aflossingscapaciteit heeft, maar dat zij beschikt over eigen vermogen dat kan worden aangewend voor het betalen van de terugvordering. Nu is gebleken dat eiseres geen aflossingscapaciteit heeft, is de rechtbank van oordeel dat het vermogen de enige mogelijkheid is om (deels) aan de terugvordering te voldoen. De rechtbank merkt hierbij op dat het ontbreken van aflossingscapaciteit op dit moment niet met zich brengt dat het vermogen van eiseres niet kan worden aangewend voor het voldoen van de terugvordering. Eiseres zou in de toekomst mogelijk wel aflossingscapaciteit kunnen hebben om het resterende deel van de terugvordering te voldoen.
9. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat eiseres de aanwezigheid van een medische noodzaak om over een auto te beschikken onvoldoende heeft onderbouwd. In bezwaar heeft het Uwv de verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts] laten rapporteren over de medische noodzaak van het gebruik van de personenauto. De verzekeringsarts heeft de dossiergegevens bestudeerd en eiseres telefonisch gehoord. Zij is tot de conclusie gekomen dat die medische noodzaak niet bestaat, omdat eiseres met het openbaar vervoer en met de fiets kan reizen. De rechtbank is overigens van oordeel dat het aan de verzekeringsarts is om te bepalen of het noodzakelijk is om nadere medische informatie op te vragen. Daar heeft zij geen aanleiding toe gezien. Daarin ziet de rechtbank geen aanleiding het onderzoek onzorgvuldig te achten.
10. Uit de door eiseres overgelegde informatie van de huisarts blijkt niet dat eiseres niet in staat is om van alternatieve vervoersmiddelen gebruik te maken. Daarnaast blijkt uit de gegevens van de fysiotherapeut dat eiseres het behandeldoel om pijnvrij te kunnen fietsen heeft behaald. Verder heeft verweerder ter zitting voldoende toegelicht dat eiseres gebruik kan maken van het openbaar vervoer en als dat voor haar niet mogelijk is, dat zij dan een beroep kan doen op verschillende vervoersvoorzieningen.
11. Gelet op het voorgaande verlangt verweerder dan ook terecht van eiseres dat zij haar vermogen aanwendt voor de terugvordering. Van een kennelijke onredelijke situatie is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Dat eiseres graag over een personenauto beschikt om haar sociale contacten te onderhouden is begrijpelijk, maar doet niet af aan het feit dat er geen medische noodzaak bestaat om over een auto te beschikken en van haar volgens de Regeling verlangd mag worden dat zij haar vermogen aanwendt om de vordering te betalen.
12. Verweerder had over de proceskosten in bezwaar moeten beslissen gelijktijdig met de beslissing op bezwaar. Hij heeft dat nu in twee afzonderlijke besluiten gedaan. De rechtbank merkt die besluiten echter aan als één beslissing op bezwaar. Ook de beroepsgrond tegen de afwijzing van vergoeding van bezwaarkosten is ongegrond, nu verweerder terecht het primaire besluit in stand heeft gelaten. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 16 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.