ECLI:NL:RBMNE:2021:1149

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
19/5246
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde C. van Abbe, heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, die de waarde van de woning aan de [adres 1] in [woonplaats] voor het belastingjaar 2019 op € 226.000,- heeft vastgesteld. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de woning een lagere waarde van € 218.000,- heeft, onderbouwd met referentiewoningen en argumenten over het afnemend grensnut.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via een Skype-beeldverbinding op 4 februari 2021. De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning correct is vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat de taxatiematrix inzicht biedt in de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen, en dat de heffingsambtenaar zich heeft mogen baseren op gegevens uit de Basisadministratie Gebouwen (BAG).

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5246

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: C. van Abbe)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (voorheen: de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking SWW-gemeenten), verweerder
(gemachtigde: mr. A.J. van Griethuysen).

Procesverloop

In de beschikking van 20 februari 2019 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de
[adres 1] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 226.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2018. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 31 oktober 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift met daarin een taxatiematrix ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 4 februari 2021 door middel van een
Skype-beeldverbinding. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.De woning is een in 1974 gebouwde hoekwoning met berging/schuur en een tuin. Verweerder heeft de waarde van de woning vastgesteld op € 226.000,-.
2.Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 218.000,-. Eiser voert in beroep aan dat de door verweerder genoemde referentiewoningen een lagere waarde onderbouwen. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het afnemend grensnut. Eiser stelt tot slot ter zitting dat uit de gegevens van de makelaar blijkt dat referentieobject [adres 2] veel meer inhoud heeft dan waar verweerder vanuit gaat.
3.Verweerder heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het verweerschrift en de daarin opgenomen taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Uit de taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met referentiewoningen van hetzelfde type, waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Met de taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft onder meer gebruiks- en perceeloppervlakte. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
4.Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij niet uit gaat van de makelaarsinformatie. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich wat betreft het aantal m³ heeft mogen baseren op de informatie in de Basisadministratie Gebouwen (BAG). Eiser heeft niet met stukken, bijvoorbeeld een meetkundig rapport, onderbouwd dat deze gegevens niet juist zijn. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op het afnemend grensnut niet omdat eiser dit met de op 21 januari 2021 overgelegde berekening niet heeft onderbouwd. De beroepsgronden van eiser slagen niet.
5.Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de door hem vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat