4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 meest subsidiair
Op 1 juli 2019 was [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) in Zeewolde bij [bedrijf] aan het werk op een elektrische pompwagen.Verdachte was toen ook aan het werk op een elektrische pompwagen.Dergelijke pompwagens wegen ongeveer 1500 kilo en kunnen bewegen met een snelheid van maximaal 17 kilometer per uur. Voor het besturen van zo’n pompwagen moet men in het bezit zijn van een geldig certificaat.
[slachtoffer] hoorde verdachte iets tegen hem roepen, waarna [slachtoffer] zijn pompwagen tot stilstand bracht. [slachtoffer] verklaart dat hij zag dat verdachte met zijn pompwagen zijn richting op kwam rijden. Volgens [slachtoffer] reed verdachte op volle snelheid zijn kant op, waarbij hij tegen een andere pompwagen aan kwam. Hij verklaart dat hij zag dat verdachte zijn kant op stuurde en dat een botsing onvermijdelijk was. Volgens [slachtoffer] ramde verdachte de pompwagen aan de achterzijde tegen het plateau waar hij op stond. Het gevolg daarvan was dat hij bijna ten val kwam en zijn evenwicht moest bewaren. Om in balans te blijven ging zijn rechterbeen omhoog. Zijn rechtervoet kwam vervolgens tussen de pompwagen van verdachte en zijn eigen pompwagen terecht. Hierdoor sloeg zijn voet dubbel. [slachtoffer] verklaart dat hij veiligheidsschoenen droeg, voorzien van een Kevlar neusversteviging. Door het dubbelslaan van zijn voet, sneed de Kevlar-neus van zijn schoen van twee tenen de bovenste kootjes af. Tevens brak een derde teen.
H. ter Linden, plastisch- en reconstructief chirurg, heeft [slachtoffer] geopereerd. Hij voerde op 1 juli 2019 een reconstructie van de drie middelste tenen van de voet uit. Twee tenen zijn gedeeltelijk geamputeerd en één teen bleek gebroken te zijn.
Het bedrijf [bedrijf] heeft aan de politie de beelden overhandigd, die afkomstig zijn van de camera, die bevestigd was in de bedrijfshal waar op maandag
1 juli 2019 voornoemd incident plaats vond. Verbalisant [verbalisant] heeft de camerabeelden bekeken en onder meer het volgende gerelateerd:
“Ik bekeek de camerabeelden. Op de beelden was te zien dat [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) iets tegen [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) leek te zeggen, dat [verdachte] vervolgens direct achter [slachtoffer] aan reed en iets naar [slachtoffer] leek te roepen. Ik zag dat [slachtoffer] hierop, rijdend op zijn pompwagen, zijn hoofd om draaide richting [verdachte] . Dat [slachtoffer] zijn pompwagen tot stilstand bracht en naar [verdachte] bleef kijken. Dat [verdachte] vervolgens zijn pompwagen vlak naast de pompwagen van [slachtoffer] stuurde en dat [slachtoffer] vervolgens direct van zijn pompwagen af stapte en strompelend weg liep.”
De camerabeelden zijn op de terechtzitting van 10 maart 2021 getoond en zowel de rechtbank, de officier van justitie en verdachte en zijn raadsman hebben kunnen waarnemen wat er op de camerabeelden te zien is.
Verdachte heeft op de terechtzitting van 10 maart 2021 onder meer verklaard:
“We waren aan het laden en lossen en [slachtoffer] reed voor mij in de richting van de vrachtwagen die wij aan het lossen waren. Dit is een smalle doorgang van ongeveer 2,5 meter breed. [slachtoffer] stopte in het midden van de rijbaan en het lukte mij niet om een noodstop te maken. Ik reed op een nieuwe pompwagen en deze stopte niet gelijk. Ik had in die week al wel vaker op deze nieuwe pompwagen gereden. Ik kwam met mijn pompwagen tegen de zijkant van zijn pompwagen. Zijn voet is tussen de beide pompwagens gekomen. Blijkbaar had [slachtoffer] zijn voet buiten het platform, maar ik heb dat niet gezien. Die pompwagen weegt ongeveer 4,5 ton.”
Bewijsoverweging feit 1 meest subsidiair
Vast staat dat [slachtoffer] als gevolg van het incident dat op 1 juli 2019 heeft plaatsgevonden, zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, namelijk twee geamputeerde tenen en een gebroken teen. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte daarvoor strafrechtelijk aansprakelijk is.
Met de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat het onder
1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte het opzet had, ook niet in voorwaardelijke vorm, om aan [slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank is van oordeel dat het meest subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Het aan verdachte verweten feit is als schulddelict strafbaar gesteld in artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht. Onder “schuld” als delictsbestanddeel in deze strafbepaling wordt verstaan: roekeloosheid, dan wel een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid. Of sprake is van schuld wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval (zie onder meer Hoge Raad 14 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:952). Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en oplettend heeft gehandeld door met een (zware) pompwagen tegen de voeten van [slachtoffer] aan te rijden, dan wel door met zijn pompwagen tegen de pompwagen waarop [slachtoffer] stond aan te rijden (waardoor de voet van die [slachtoffer] klem kwam te zitten tussen beide wagens).
Uit het dossier blijkt dat verdachte en [slachtoffer] bezig waren een vrachtwagen te lossen. Het incident heeft plaatsgevonden op de route die zij daarbij namen.
Uit de camerabeelden en ook uit de verklaring van verdachte blijkt dat dit een relatief smalle rijbaan betreft, waar beperkt ruimte is. [slachtoffer] reed voorop, verdachte is met zijn pompwagen achter [slachtoffer] aangereden.
Op de beelden is te zien dat verdachte daarbij, wanneer hij net de bocht uit komt rijden, met zijn pompwagen een stilstaande (onbemande) pompwagen, die aan de zijkant van die rijbaan stond, raakte. De rechtbank ziet hierin een aanwijzing dat verdachte te hard reed om deze pompwagen te kunnen ontwijken.
Vervolgens heeft [slachtoffer] zijn pompwagen tot stilstand gebracht. Verdachte heeft daarover verklaard dat [slachtoffer] abrupt stopte, maar dat blijkt niet uit de camerabeelden. Daarop is wel te zien dat [slachtoffer] vaart mindert en bijna tot stilstand komt maar dat hij vervolgens nog een klein stukje doorrijdt, waarna hij helemaal tot stilstand komt. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] in het midden van de rijbaan stopte. Zoals hiervoor overwogen was de ruimte op de rijbaan beperkt en dat wist verdachte, die daar immers al een paar keer heen en weer was gereden. Kennelijk was de ruimte op dat moment te krap om hem daar op een veilige manier te passeren. Vast staat immers dat verdachte met zijn pompwagen tegen de pompwagen van [slachtoffer] is aangereden en dat het hem dus niet is gelukt om zijn pompwagen tijdig tot stilstand te brengen, zonder daarbij de pompwagen van [slachtoffer] te raken, dan wel om [slachtoffer] op een veilige manier te passeren. Voor passeren was ook geen noodzaak.
Verdachte heeft op de zitting - toen de camerabeelden werden getoond - verklaard vanaf welk moment hij volgens hem heeft geprobeerd te remmen, maar de rechtbank heeft dit op de camerabeelden niet waargenomen. Weliswaar komt de pompwagen van verdachte uiteindelijk aan de rechterzijde van de pompwagen van [slachtoffer] tot stilstand, maar het moment daarvoor is niet te zien dat de pompwagen van verdachte vaart mindert of dat verdachte probeert te remmen.
Zelfs al zou verdachte worden gevolgd in zijn verklaring dat hij op dat moment een noodstop heeft ingezet, dan geldt nog steeds dat het hem niet is gelukt om zijn pompwagen tijdig tot stilstand te brengen, zonder daarbij de pompwagen van [slachtoffer] te raken.
Verdachte heeft dus met een te hoge snelheid op een relatief smalle rijbaan gereden, hij heeft daarbij een stilstaande pompwagen niet kunnen ontwijken, reed te kort achter [slachtoffer] , heeft zijn pompwagen niet tijdig tot stilstand gebracht en heeft [slachtoffer] evenmin op een veilige wijze gepasseerd. Als gevolg daarvan heeft verdachte met zijn pompwagen de pompwagen van [slachtoffer] geraakt, waardoor de voet van [slachtoffer] klem is komen te zitten tussen de beide pompwagens.
Verdachte had de nodige ervaring met het besturen van pompwagens en van hem mocht dus de nodige oplettendheid en voorzichtigheid worden verwacht. Verdachte wist wat de gevaren van een dergelijk zware machine kunnen zijn en hoe belangrijk het is om daar voorzichtig mee om te gaan. Dit geldt eens te meer nu verdachte op een andere pompwagen reed dan de pompwagens waar binnen het bedrijf normaal gesproken mee wordt gereden. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij eerder die week al vaker op die pompwagen had gereden. Verdachte wist dus, dan wel had kunnen weten, dat deze pompwagen mogelijk anders reageerde dan de pompwagens waarop hij normaal gesproken reed.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door - onder die omstandigheden en op de wijze zoals hiervoor omschreven - met zijn pompwagen tegen de pompwagen waarop [slachtoffer] stond aan te rijden (waardoor de voet van die [slachtoffer] klem kwam te zitten tussen beide wagens), aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. Daarom is het aan zijn schuld te wijten dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, namelijk twee geamputeerde tenen en een gebroken teen, heeft bekomen.
Bewijsmiddelen feit 2
Verdachte heeft verklaard dat hij op 14 augustus 2020 bij de rellen in Kanaleneiland was.Hij heeft verklaard dat hij heeft meegedaan met de rellen.
[aangever 1] heeft namens de politie aangifte gedaan van vernieling van een videovoertuig van de Mobiele Eenheid, wat heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2020 te Utrecht, op de Van Heuven Goedhartlaan kruising Marshalllaan. [aangever 1] was samen met drie andere collega's aan boord van het voertuig. Zij zagen dat de jeugd de auto met stenen bekogelde. Zij zagen en voelden daadwerkelijk dat de stenen het voertuig raakten. Het voertuig is geïnspecteerd en daarbij is schade aan het voertuig geconstateerd. Voor aanvang van de inzet van het voertuig was deze nagenoeg schadevrij.Er zijn twaalf foto’s toegevoegd van de schade aan het voertuig.
Verdachte heeft verklaard dat hij stenen heeft gegooid naar de camera auto van de politie.
Uit de camerabeelden en de beschrijving daarvan volgt dat verdachte een lantaarnpaal heen en weer begon te schudden. Drie personen kwamen verdachte helpen bij de lantaarnpaal, waarna deze lantaarnpaal omboog en naar de grond ging.Verdachte heeft verklaard dat hij de lantaarnpaal omlaag heeft gehaald.
Uit de camerabeelden en beschrijving daarvan volgt dat verdachte een steen heeft gegooid tegen de kap van dezelfde lantaarnpaal.Verdachte heeft hierover verklaard dat hij de lantaarnpaal kapot wilde maken.
[aangever 2] heeft namens de gemeente Utrecht aangifte gedaan van vernieling van een camerapaal te Utrecht, in de nacht van 14 op 15 augustus 2020. De camerapaal stond aan de oostkant van de Pearsonhof tussen de Van Heuven Goedhartlaan en de parkeerplaats aan de achterzijde van de Rijnbaan.
Uit de camerabeelden en de beschrijving daarvan blijkt dat verdachte samen met anderen naar de camerapaal is gerend die op de Pearsonhof stond. Verdachte stond samen met een ander een lantaarnpaal heen en weer te halen, die hiermee tegen de camerapaal aankwam. Het beeld begon erg te schrokken (de rechtbank begrijpt: schokken) en de camera viel uit. Later bleek dat de camerapaal vernield was.
Via een cameramast gevestigd aan de Van Heuven Goedhartlaan konden politiemedewerkers van cameratoezicht meekijken met de rellen. Deze medewerkers gaven door dat de rellende groep de cameramast aan het vernielen was.
Bewijsoverweging feit 2
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de camerapaal niet heeft aangeraakt.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat verdachte samen met anderen in de richting van de camerapaal is gerend. Verdachte heeft samen met een ander aan de lantaarnpaal, die naast de camerapaal stond, geschud, die vervolgens tegen de camerapaal aankwam. Daarna begon het beeld van de camera te schokken, viel de camera uit en bleek de camerapaal vernield te zijn. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de camerapaal mede door toedoen van verdachte is vernield. Het tweede ten laste gelegde feit is wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen feit 3
[aangever 3] heeft namens [naam] aangifte gedaan van diefstal. Op 14 augustus 2020 te Utrechthebben centralisten gezien dat twee beveiligingscamera's hevig begonnen te bewegen en het beeld wegvalt. Op 15 augustus 2020 is geconstateerd dat de camera's waren verdwenen.
Uit de beelden en beschrijving daarvan blijkt het volgende. Verdachte liep met een camera weg in de richting van de Van Heuven Goedhartlaan. Verdachte heeft een rechthoekig voorwerp onder zijn trui. De verbalisant heeft opgeschreven dat dit vermoedelijk de camera is waarmee verdachte zojuist op de Pearsonhof liep. De camera viel onder de trui van de verdachte.
Verdachte heeft in zijn verhoor bij politie verklaard dat hij een camera heeft opgepakt van de grond. Verdachte heeft ook verklaard dat hij op de foto van de beelden ziet dat hij wegloopt met de camera in zijn handen dat hij op de beelden ziet dat hij de camera onder zijn T-shirt heeft en op de grond laat vallen.
Bewijsoverweging feit 3
Het door de raadsman gevoerde verweer dat het goed geen camera zou zijn, wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarnaast wel degelijk het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had. Verdachte heeft de camera opgepakt en onder zijn trui gestopt. Hij is weggelopen met de camera. Gedurende deze tijd heeft verdachte als heer en meester beschikt over de camera, terwijl die camera niet van hem was en hij geen toestemming had om deze camera mee te nemen. Dat hij de camera vervolgens enige tijd later op de grond heeft laten vallen, doet hier niet aan af.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het medeplegen, de braak, verbreking en inklimming. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de inhoud van de bewijsmiddelen. Voor het overige is het derde ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.