ECLI:NL:RBMNE:2021:1144

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
16/302859-19 en 16/234189-20 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zwaar lichamelijk letsel door schuld en openlijk geweld tijdens rellen

Op 24 maart 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 juli 2019 in Zeewolde met een pompwagen tegen de voeten van een slachtoffer aanreed, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat er geen opzet kon worden bewezen, maar dat de verdachte wel aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gehandeld. De verdachte werd veroordeeld voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door schuld en kreeg een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast was de verdachte betrokken bij rellen in Kanaleneiland op 14 augustus 2020, waar hij openlijk geweld pleegde tegen goederen en een camera stal. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ook hiervoor strafbaar was en legde een gevangenisstraf op. De benadeelde partij, het slachtoffer van het eerste feit, vorderde schadevergoeding, die door de rechtbank werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/302859-19 en 16/234189-20 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2000] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 november 2020 en 10 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en het standpunt van officier van justitie mr. R.E. Craenen en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. N. Wijkman, advocaat te Almere, namens de benadeelde partij naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

16/302859-19
De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(hierna:
feit 1)
primair
op 1 juli 2019 te Zeewolde aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door met een pompwagen tegen zijn voeten aan te rijden;
subsidiair
op 1 juli 2019 te Zeewolde heeft geprobeerd aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een pompwagen tegen zijn voeten aan te rijden;
meer subsidiair
op 1 juli 2019 te Zeewolde [slachtoffer] heeft mishandeld door met een pompwagen tegen zijn voeten aan te rijden, terwijl dit zwaar lichamelijk letsel als gevolg heeft gehad;
meest subsidiair
op 1 juli 2019 te Zeewolde roekeloos, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend, met een pompwagen tegen de voeten van [slachtoffer] is aangereden, dan wel met zijn pompwagen tegen de pompwagen waarop die [slachtoffer] stond is aangereden, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
16/234189-20
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. hierna:
feit 2)

op 14 augustus 2020 te Utrecht samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen goederen, terwijl hij deze goederen heeft vernield;

2 ( hierna:
feit 3)

op 14 augustus 2020 te Utrecht samen met anderen een of meerdere camera’s, die toebehoren aan [naam] , heeft gestolen door middel van braak, verbreking en/of inklimming.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. De officier van justitie acht het onder 1 meest subsidiair, 2 en 3 (met uitzondering van de verbreking) ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde aangezien er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet. De raadsman heeft ook vrijspraak bepleit van het onder 1 meest subsidiair ten laste gelegde, aangezien er eveneens geen sprake is van culpa. Met betrekking tot het meest subsidiair ten laste gelegde geldt primair dat de exacte toedracht van hetgeen zich heeft afgespeeld niet kan worden vastgesteld op grond van de beschikbare bewijsmiddelen. Subsidiair levert het handelen van verdachte geen zware schuld op ex artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), in de zin van
aanmerkelijkonvoorzichtig, onoplettend gedrag.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde. De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 3 ten laste gelegde, aangezien niet kan worden vastgesteld dat het om een camera ging en verdachte bovendien geen oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 meest subsidiair [1]
Op 1 juli 2019 was [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) in Zeewolde bij [bedrijf] aan het werk op een elektrische pompwagen. [2] Verdachte was toen ook aan het werk op een elektrische pompwagen. [3] Dergelijke pompwagens wegen ongeveer 1500 kilo en kunnen bewegen met een snelheid van maximaal 17 kilometer per uur. Voor het besturen van zo’n pompwagen moet men in het bezit zijn van een geldig certificaat. [4]
[slachtoffer] hoorde verdachte iets tegen hem roepen, waarna [slachtoffer] zijn pompwagen tot stilstand bracht. [slachtoffer] verklaart dat hij zag dat verdachte met zijn pompwagen zijn richting op kwam rijden. Volgens [slachtoffer] reed verdachte op volle snelheid zijn kant op, waarbij hij tegen een andere pompwagen aan kwam. Hij verklaart dat hij zag dat verdachte zijn kant op stuurde en dat een botsing onvermijdelijk was. Volgens [slachtoffer] ramde verdachte de pompwagen aan de achterzijde tegen het plateau waar hij op stond. Het gevolg daarvan was dat hij bijna ten val kwam en zijn evenwicht moest bewaren. Om in balans te blijven ging zijn rechterbeen omhoog. Zijn rechtervoet kwam vervolgens tussen de pompwagen van verdachte en zijn eigen pompwagen terecht. Hierdoor sloeg zijn voet dubbel. [slachtoffer] verklaart dat hij veiligheidsschoenen droeg, voorzien van een Kevlar neusversteviging. Door het dubbelslaan van zijn voet, sneed de Kevlar-neus van zijn schoen van twee tenen de bovenste kootjes af. Tevens brak een derde teen. [5]
H. ter Linden, plastisch- en reconstructief chirurg, heeft [slachtoffer] geopereerd. Hij voerde op 1 juli 2019 een reconstructie van de drie middelste tenen van de voet uit. Twee tenen zijn gedeeltelijk geamputeerd en één teen bleek gebroken te zijn. [6]
Het bedrijf [bedrijf] heeft aan de politie de beelden overhandigd, die afkomstig zijn van de camera, die bevestigd was in de bedrijfshal waar op maandag
1 juli 2019 voornoemd incident plaats vond. Verbalisant [verbalisant] heeft de camerabeelden bekeken en onder meer het volgende gerelateerd:
“Ik bekeek de camerabeelden. Op de beelden was te zien dat [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) iets tegen [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) leek te zeggen, dat [verdachte] vervolgens direct achter [slachtoffer] aan reed en iets naar [slachtoffer] leek te roepen. Ik zag dat [slachtoffer] hierop, rijdend op zijn pompwagen, zijn hoofd om draaide richting [verdachte] . Dat [slachtoffer] zijn pompwagen tot stilstand bracht en naar [verdachte] bleef kijken. Dat [verdachte] vervolgens zijn pompwagen vlak naast de pompwagen van [slachtoffer] stuurde en dat [slachtoffer] vervolgens direct van zijn pompwagen af stapte en strompelend weg liep.” [7]
De camerabeelden zijn op de terechtzitting van 10 maart 2021 getoond en zowel de rechtbank, de officier van justitie en verdachte en zijn raadsman hebben kunnen waarnemen wat er op de camerabeelden te zien is.
Verdachte heeft op de terechtzitting van 10 maart 2021 onder meer verklaard:
“We waren aan het laden en lossen en [slachtoffer] reed voor mij in de richting van de vrachtwagen die wij aan het lossen waren. Dit is een smalle doorgang van ongeveer 2,5 meter breed. [slachtoffer] stopte in het midden van de rijbaan en het lukte mij niet om een noodstop te maken. Ik reed op een nieuwe pompwagen en deze stopte niet gelijk. Ik had in die week al wel vaker op deze nieuwe pompwagen gereden. Ik kwam met mijn pompwagen tegen de zijkant van zijn pompwagen. Zijn voet is tussen de beide pompwagens gekomen. Blijkbaar had [slachtoffer] zijn voet buiten het platform, maar ik heb dat niet gezien. Die pompwagen weegt ongeveer 4,5 ton.”
Bewijsoverweging feit 1 meest subsidiair
Vast staat dat [slachtoffer] als gevolg van het incident dat op 1 juli 2019 heeft plaatsgevonden, zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, namelijk twee geamputeerde tenen en een gebroken teen. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte daarvoor strafrechtelijk aansprakelijk is.
Met de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat het onder
1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte het opzet had, ook niet in voorwaardelijke vorm, om aan [slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank is van oordeel dat het meest subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Het aan verdachte verweten feit is als schulddelict strafbaar gesteld in artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht. Onder “schuld” als delictsbestanddeel in deze strafbepaling wordt verstaan: roekeloosheid, dan wel een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid. Of sprake is van schuld wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval (zie onder meer Hoge Raad 14 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:952).
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en oplettend heeft gehandeld door met een (zware) pompwagen tegen de voeten van [slachtoffer] aan te rijden, dan wel door met zijn pompwagen tegen de pompwagen waarop [slachtoffer] stond aan te rijden (waardoor de voet van die [slachtoffer] klem kwam te zitten tussen beide wagens).
Uit het dossier blijkt dat verdachte en [slachtoffer] bezig waren een vrachtwagen te lossen. Het incident heeft plaatsgevonden op de route die zij daarbij namen.
Uit de camerabeelden en ook uit de verklaring van verdachte blijkt dat dit een relatief smalle rijbaan betreft, waar beperkt ruimte is. [slachtoffer] reed voorop, verdachte is met zijn pompwagen achter [slachtoffer] aangereden.
Op de beelden is te zien dat verdachte daarbij, wanneer hij net de bocht uit komt rijden, met zijn pompwagen een stilstaande (onbemande) pompwagen, die aan de zijkant van die rijbaan stond, raakte. De rechtbank ziet hierin een aanwijzing dat verdachte te hard reed om deze pompwagen te kunnen ontwijken.
Vervolgens heeft [slachtoffer] zijn pompwagen tot stilstand gebracht. Verdachte heeft daarover verklaard dat [slachtoffer] abrupt stopte, maar dat blijkt niet uit de camerabeelden. Daarop is wel te zien dat [slachtoffer] vaart mindert en bijna tot stilstand komt maar dat hij vervolgens nog een klein stukje doorrijdt, waarna hij helemaal tot stilstand komt. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] in het midden van de rijbaan stopte. Zoals hiervoor overwogen was de ruimte op de rijbaan beperkt en dat wist verdachte, die daar immers al een paar keer heen en weer was gereden. Kennelijk was de ruimte op dat moment te krap om hem daar op een veilige manier te passeren. Vast staat immers dat verdachte met zijn pompwagen tegen de pompwagen van [slachtoffer] is aangereden en dat het hem dus niet is gelukt om zijn pompwagen tijdig tot stilstand te brengen, zonder daarbij de pompwagen van [slachtoffer] te raken, dan wel om [slachtoffer] op een veilige manier te passeren. Voor passeren was ook geen noodzaak.
Verdachte heeft op de zitting - toen de camerabeelden werden getoond - verklaard vanaf welk moment hij volgens hem heeft geprobeerd te remmen, maar de rechtbank heeft dit op de camerabeelden niet waargenomen. Weliswaar komt de pompwagen van verdachte uiteindelijk aan de rechterzijde van de pompwagen van [slachtoffer] tot stilstand, maar het moment daarvoor is niet te zien dat de pompwagen van verdachte vaart mindert of dat verdachte probeert te remmen.
Zelfs al zou verdachte worden gevolgd in zijn verklaring dat hij op dat moment een noodstop heeft ingezet, dan geldt nog steeds dat het hem niet is gelukt om zijn pompwagen tijdig tot stilstand te brengen, zonder daarbij de pompwagen van [slachtoffer] te raken.
Verdachte heeft dus met een te hoge snelheid op een relatief smalle rijbaan gereden, hij heeft daarbij een stilstaande pompwagen niet kunnen ontwijken, reed te kort achter [slachtoffer] , heeft zijn pompwagen niet tijdig tot stilstand gebracht en heeft [slachtoffer] evenmin op een veilige wijze gepasseerd. Als gevolg daarvan heeft verdachte met zijn pompwagen de pompwagen van [slachtoffer] geraakt, waardoor de voet van [slachtoffer] klem is komen te zitten tussen de beide pompwagens.
Verdachte had de nodige ervaring met het besturen van pompwagens en van hem mocht dus de nodige oplettendheid en voorzichtigheid worden verwacht. Verdachte wist wat de gevaren van een dergelijk zware machine kunnen zijn en hoe belangrijk het is om daar voorzichtig mee om te gaan. Dit geldt eens te meer nu verdachte op een andere pompwagen reed dan de pompwagens waar binnen het bedrijf normaal gesproken mee wordt gereden. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij eerder die week al vaker op die pompwagen had gereden. Verdachte wist dus, dan wel had kunnen weten, dat deze pompwagen mogelijk anders reageerde dan de pompwagens waarop hij normaal gesproken reed.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door - onder die omstandigheden en op de wijze zoals hiervoor omschreven - met zijn pompwagen tegen de pompwagen waarop [slachtoffer] stond aan te rijden (waardoor de voet van die [slachtoffer] klem kwam te zitten tussen beide wagens), aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. Daarom is het aan zijn schuld te wijten dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, namelijk twee geamputeerde tenen en een gebroken teen, heeft bekomen.
Bewijsmiddelen feit 2 [8]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 14 augustus 2020 bij de rellen in Kanaleneiland was. [9] Hij heeft verklaard dat hij heeft meegedaan met de rellen. [10]
[aangever 1] heeft namens de politie aangifte gedaan van vernieling van een videovoertuig van de Mobiele Eenheid, wat heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2020 te Utrecht, op de Van Heuven Goedhartlaan kruising Marshalllaan. [aangever 1] was samen met drie andere collega's aan boord van het voertuig. Zij zagen dat de jeugd de auto met stenen bekogelde. Zij zagen en voelden daadwerkelijk dat de stenen het voertuig raakten. Het voertuig is geïnspecteerd en daarbij is schade aan het voertuig geconstateerd. Voor aanvang van de inzet van het voertuig was deze nagenoeg schadevrij. [11] Er zijn twaalf foto’s toegevoegd van de schade aan het voertuig. [12]
Verdachte heeft verklaard dat hij stenen heeft gegooid naar de camera auto van de politie. [13]
Uit de camerabeelden en de beschrijving daarvan volgt dat verdachte een lantaarnpaal heen en weer begon te schudden. Drie personen kwamen verdachte helpen bij de lantaarnpaal, waarna deze lantaarnpaal omboog en naar de grond ging. [14] Verdachte heeft verklaard dat hij de lantaarnpaal omlaag heeft gehaald. [15]
Uit de camerabeelden en beschrijving daarvan volgt dat verdachte een steen heeft gegooid tegen de kap van dezelfde lantaarnpaal. [16] Verdachte heeft hierover verklaard dat hij de lantaarnpaal kapot wilde maken. [17]
[aangever 2] heeft namens de gemeente Utrecht aangifte gedaan van vernieling van een camerapaal te Utrecht, in de nacht van 14 op 15 augustus 2020. De camerapaal stond aan de oostkant van de Pearsonhof tussen de Van Heuven Goedhartlaan en de parkeerplaats aan de achterzijde van de Rijnbaan. [18]
Uit de camerabeelden en de beschrijving daarvan blijkt dat verdachte samen met anderen naar de camerapaal is gerend die op de Pearsonhof stond. Verdachte stond samen met een ander een lantaarnpaal heen en weer te halen, die hiermee tegen de camerapaal aankwam. Het beeld begon erg te schrokken (de rechtbank begrijpt: schokken) en de camera viel uit. Later bleek dat de camerapaal vernield was. [19]
Via een cameramast gevestigd aan de Van Heuven Goedhartlaan konden politiemedewerkers van cameratoezicht meekijken met de rellen. Deze medewerkers gaven door dat de rellende groep de cameramast aan het vernielen was. [20]
Bewijsoverweging feit 2
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de camerapaal niet heeft aangeraakt.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat verdachte samen met anderen in de richting van de camerapaal is gerend. Verdachte heeft samen met een ander aan de lantaarnpaal, die naast de camerapaal stond, geschud, die vervolgens tegen de camerapaal aankwam. Daarna begon het beeld van de camera te schokken, viel de camera uit en bleek de camerapaal vernield te zijn. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de camerapaal mede door toedoen van verdachte is vernield. Het tweede ten laste gelegde feit is wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen feit 3 [21]
[aangever 3] heeft namens [naam] aangifte gedaan van diefstal. Op 14 augustus 2020 te Utrecht [22] hebben centralisten gezien dat twee beveiligingscamera's hevig begonnen te bewegen en het beeld wegvalt. Op 15 augustus 2020 is geconstateerd dat de camera's waren verdwenen. [23]
Uit de beelden en beschrijving daarvan blijkt het volgende. Verdachte liep met een camera weg in de richting van de Van Heuven Goedhartlaan. Verdachte heeft een rechthoekig voorwerp onder zijn trui. De verbalisant heeft opgeschreven dat dit vermoedelijk de camera is waarmee verdachte zojuist op de Pearsonhof liep. De camera viel onder de trui van de verdachte. [24]
Verdachte heeft in zijn verhoor bij politie verklaard dat hij een camera heeft opgepakt van de grond. Verdachte heeft ook verklaard dat hij op de foto van de beelden ziet dat hij wegloopt met de camera in zijn hand [25] en dat hij op de beelden ziet dat hij de camera onder zijn T-shirt heeft en op de grond laat vallen. [26]
Bewijsoverweging feit 3
Het door de raadsman gevoerde verweer dat het goed geen camera zou zijn, wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarnaast wel degelijk het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had. Verdachte heeft de camera opgepakt en onder zijn trui gestopt. Hij is weggelopen met de camera. Gedurende deze tijd heeft verdachte als heer en meester beschikt over de camera, terwijl die camera niet van hem was en hij geen toestemming had om deze camera mee te nemen. Dat hij de camera vervolgens enige tijd later op de grond heeft laten vallen, doet hier niet aan af.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het medeplegen, de braak, verbreking en inklimming. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de inhoud van de bewijsmiddelen. Voor het overige is het derde ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. meest subsidiair

hij op 1 juli 2019 te Zeewolde aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend, met zijn pompwagen tegen de pompwagen waarop die [slachtoffer] stond is aangereden (waardoor de voet van die [slachtoffer] klem kwam te zitten tussen beide wagens) waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten twee geamputeerde tenen en een gebroken teen, heeft bekomen;

2
op 14 augustus 2020 te Utrecht, openlijk, te weten aan de Van Heuven Goedhartlaan en Pearsonhof en Marshalllaan, in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere goederen, te weten een videovoertuig van de Mobiele Eenheid en een camerapaal en een mast en een lantaarnpaal, door
- stenen te gooien in de richting van dat videovoertuig, en
- die lantaarnpaal heen en weer te schudden/bewegen en krom te trekken en/of naar beneden te halen, en
- stenen te gooien tegen die lantaarnpaal, en
- die camerapaal en/of die mast heen en weer te schudden/bewegen, terwijl hij, verdachte, deze goederen opzettelijk heeft vernield;
3
op 14 augustus 2020 te Utrecht, een camera, die toebehoorde aan [naam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 meest subsidiair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
1 meest subsidiair
aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt;
2
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen, terwijl de schuldige opzettelijk goederen vernielt;
3
diefstal.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 240 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijke deel van de taakstraf de (bijzondere) voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd door de reclassering bij advies van 18 januari 2021.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht een werkstraf van 60 uren waarvan 30 uren voorwaardelijk op te leggen. Ook heeft de raadsman benadrukt dat verdachte belang heeft bij een meldplicht bij de reclassering en behandeling, zoals geadviseerd door de reclassering bij advies van 18 januari 2021.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden, zodanig gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer] daardoor zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Operatief ingrijpen en behandelingen bij de fysiotherapeut waren noodzakelijk en ook overigens zijn de gevolgen voor [slachtoffer] aanzienlijk. Uit de vordering benadeelde partij die hij heeft ingediend en de daarop ter zitting gegeven toelichting blijkt dat hij tot op heden niet in staat is om zijn oude werkzaamheden te hervatten en dat het ook niet de verwachting is dat hij volledig zal herstellen. [slachtoffer] heeft nog steeds dagelijks pijn en ongemak en ook de psychische gevolgen voor [slachtoffer] zijn aanzienlijk. Een en ander is aan de schuld van verdachte te wijten.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging en diefstal van een camera op 14 augustus 2020. Deze feiten zijn gepleegd op een moment dat de samenleving werd geconfronteerd met de Coronapandemie, als gevolg waarvan de nodige ingrijpende maatregelen golden. Zo was het op dat moment niet toegestaan om met grote groepen samen buiten te zijn.
Op die betreffende dag was op
social mediaopgeroepen om te “rellen” in de wijk Kanaleneiland in Utrecht. Hierin werd, zo blijkt uit een proces-verbaal van bevindingen, met name opgeroepen om te verzamelen op de Van Heuven Goedhartlaan en er zouden zich al zo’n 200 jongeren hebben verzameld in die wijk. Binnen deze context heeft verdachte zich - in strijd met de op dat moment geldende regels - in zo’n groep begeven en heeft hij een wezenlijke bijdrage geleverd aan die rellen. Verdachte heeft, terwijl ook anderen voorwerpen in de richting van de politie gooiden, stenen in de richting van een (bemand) videovoertuig gegooid. Zij hebben daarmee ook daadwerkelijk schade toegebracht aan dit voertuig. Dit moet voor de politieambtenaren in de bus, ondanks dat zij ongetwijfeld getraind en ervaren zijn, een bedreigende ervaring zijn geweest. Verder heeft verdachte een lantaarnpaal vernield, daar een steen tegenaan gegooid en is mede door zijn toedoen een camerapaal vernield.
Verdachte had geen goede reden om daar op dat moment aanwezig te zijn. Verdachte heeft verklaard dat politieagenten kort daarvoor te ver zouden zijn gegaan door op zijn auto te slaan en dat hij daarom is gaan kijken en mee is gaan doen met de rellen. Dit kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen, maar ook als dit het geval is geweest, is dat geen enkel excuus om je vervolgens zo te misdragen. Als de politie niet goed handelt staan er andere wegen open om daartegen bezwaar te maken.
Dit soort ongeregeldheden hebben een enorme impact op de samenleving. Afgezien van de aanzienlijke schade die is aangericht, wakkert het een algeheel gevoel van onrust en onveiligheid aan. Verdachte heeft hieraan actief en wezenlijk bijgedragen. Dit vergt een stevige strafrechtelijke reactie, het moet voor iedereen – en voor verdachte in het bijzonder – volkomen duidelijk zijn dat dergelijk wangedrag niet wordt getolereerd.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een op zijn naam gesteld uittreksel Justitiële Documentatie (‘strafblad’) van 10 februari 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Hoewel verdachte het onder 2 bewezen verklaarde feit heeft bekend, weegt de rechtbank zijn proceshouding niet in strafverminderende zin mee. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte de ernst van zijn handelen niet lijkt in te zien. Ook heeft hij geen berouw getoond. Op de terechtzitting heeft hij weliswaar verklaard spijt te hebben, maar dat lijkt vooral ingegeven door de hinder die hij zelf ondervindt doordat hij zich strafrechtelijk moet verantwoorden. Hij legt de oorzaak van zijn handelen – ten onrechte - voornamelijk bij de politie en heeft er geen blijk van gegeven dat hij zich ervan bewust is dat hij flink heeft bij gedragen aan het openlijke geweld van 14 augustus 2020.
Evenmin heeft verdachte spijt betuigd richting de zwaar verwonde [slachtoffer] .
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met een reclasseringsrapport van
18 januari 2021 dat over verdachte is uitgebracht. De reclassering schrijft dat er, als verdachte schuldig wordt bevonden, sprake is van een delictpatroon. Verder ziet de reclassering het als een risicofactor dat verdachte, vanwege negatieve ervaringen (waarbij verdachte zich gediscrimineerd voelde), weinig tot niet onder de indruk is van de rol van de politie. Het contact met de politie kan daardoor volgens de reclassering snel escaleren. De sociaal maatschappelijke situatie van verdachte is op orde. Hij woont bij zijn ouders, heeft werk en er zijn geen financiële problemen en zorgen rondom middelengebruik.
Gezien de risicofactoren acht de reclassering het van belang dat verdachte een behandeling gaat volgen gericht op zijn impulsiviteit en agressiebeheersing. De reclassering acht een dergelijke behandeling ook geïndiceerd om verdachte te ondersteunen bij zijn somberheid en slapeloosheid. De kans op recidive en de daarmee samenhangende kans op geweld wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringscontact en het volgen van een ambulante behandeling bij Fivoor.
De op te leggen straf
De rechtbank houdt er bij de strafoplegging rekening mee dat de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten onmiskenbaar met elkaar samenhangen en dat het hier feitelijk één feitencomplex betreft.
De rechtbank heeft verder gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting die zijn ontwikkeld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, voor zover deze zien op de onder 2 bewezen verklaarde openlijke geweldpleging. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op wat er in andere strafzaken is opgelegd voor min of meer vergelijkbare strafbare feiten als in dit vonnis onder 1 meest subsidiair bewezen is verklaard.
De voornoemde oriëntatiepunten gaan uit van een werkstraf van 60 uren wanneer sprake is van openlijk geweld tegen goederen van de politie. Zoals hiervoor al is overwegen gaat het hier echter om een zaak van geheel andere orde, namelijk om rellen gepleegd door een grote groep personen midden in een pandemie.
De rechtbank ziet daarom aanleiding om af te wijken van deze oriëntatiepunten. Een werkstraf acht de rechtbank, gelet op de aard en de ernst van de feiten, niet passend.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan. De rechtbank acht voor de bewezen verklaarde misdrijven oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend en geboden. Daarvan zal de rechtbank een gedeelte van 2 maanden in voorwaardelijke vorm opleggen. Enerzijds als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Anderzijds om aan verdachte de bijzondere voorwaarden op te leggen, zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij een eigen bedrijf heeft. De rechtbank heeft daar bij het bepalen van de duur van voornoemde straf rekening mee gehouden. De rechtbank vindt het van belang, mede met het oog op het voorkomen van recidive in de toekomst, dat verdachte dit bedrijf en het inkomen dat hij daarmee genereert, behoudt. Verdachte heeft verklaard dat hij vier werknemers in dienst heeft, zodat de rechtbank er van uit gaat dat de straf die zij aan verdachte oplegt, geen onoverkomelijke consequenties heeft voor de voortgang van zijn bedrijf.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 9.043,94. Dit bedrag bestaat uit € 4.043,94 materiële schade (bestaande uit medische kosten, kosten voor fysiotherapie, kosten voor schoeisel, reiskosten en gederfde inkomsten) en € 5.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering ten aanzien van zowel de materiële als immateriële schade geheel toe te wijzen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de gehele vordering. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de werkgever van [slachtoffer] verzekerd is, zodat ook om die reden niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering zou moeten volgen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 meest subsidiair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De gevorderde schade is door de benadeelde partij onderbouwd en voorzien van bewijsstukken, zowel voor wat betreft de gevorderde materiele schade van € 4.043,94 als de immateriële schade van € 5.000,00. Deze schade en de hoogte daarvan zijn door verdachte ook niet betwist.
Dat de werkgever van [slachtoffer] mogelijk verzekerd is voor de schade die [slachtoffer] heeft geleden (en lijdt), betekent niet dat verdachte niet aansprakelijk is voor deze schade en dat de vordering van [slachtoffer] tegen verdachte niet zou kunnen worden toegewezen. Verdachte wordt immers veroordeeld voor een strafbaar feit, als gevolg waarvan [slachtoffer] deze schade heeft geleden.
De rechtbank waardeert deze schade op een totaalbedrag van € 9.043,94 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf
1 juli 2019 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 9.043,94, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 juli 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 80 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 141, 308 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 meest subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 meest subsidiair, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 meest subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 3 maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
2 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht,
telefoonnummer 088-8041100. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
* zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 9.043,94 (bestaande uit € 4.043,94 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2019 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 9.043,94 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 80 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Bos, voorzitter, mr. W.S. Ludwig en mr. N. van Esch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Fortuin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 maart 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16/302859-19
hij op of omstreeks 1juli 2019 te Zeewolde aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten twee gedeeltelijk geamputeerde tenen en/of een gebroken teen, heeft toegebracht door met een (zware) pompwagen tegen de voeten van die [slachtoffer] aan te rijden, in elk geval door met een (zware) pompwagen tegen de pompwagen waarop die [slachtoffer] stond aan te botsen/rijden (waardoor de voet van die [slachtoffer] klem kwam te zitten tussen beide wagens);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 1 juli 2019 te Zeewolde ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een (zware) pompwagen tegen de voeten van die [slachtoffer] aan heeft gereden, in elk geval met een (zware) pompwagen tegen de pompwagen waarop die [slachtoffer] stond aan heeft gebotst/gereden (waardoor de voet van die [slachtoffer] klem kwam te zitten tussen beide wagens), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1juli 2019 te Zeewolde [slachtoffer] heeft mishandeld door met een (zware) pompwagen tegen de voeten van die [slachtoffer] aan te rijden, in elk geval door met een (zware) pompwagen tegen de pompwagen waarop die [slachtoffer] stond aan te botsen/rijden (waardoor de voet van die [slachtoffer] klem kwam te zitten tussen beide wagens), terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten twee gedeeltelijk geamputeerde tenen en/of een gebroken teen ten gevolge heeft gehad;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 juli 2019 te Zeewolde roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een (zware) pompwagen tegen de voeten van die [slachtoffer] is aangereden, in elk geval door met zijn pompwagen tegen de pompwagen waarop die [slachtoffer] stond aan te botsen/rijden (waardoor de voet van die [slachtoffer] klem
kwam te zitten tussen beide wagens) waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten twee geamputeerde tenen en/of een gebroken
teen, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of
verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan.
16/234189-20
1
hij op of omstreeks 14 augustus 2020 te Utrecht, openlijk, te weten op/aan de Van Heuven Goedhartlaan en/of Pearsonhof en/of Marshalllaan, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere goederen, te weten een videovoertuig van de Mobiele Eenheid en/of een camerapaal en/of een mast en/of een lantaarnpaal, door
- stenen te gooien in de richting van/naar dat videovoertuig, en/of
- die lantaarnpaal heen en weer te schudden/bewegen en/of krom te trekken en/of naar beneden te halen, en/of
- stenen te gooien tegen die lantaarnpaal, en/of
- die camerapaal en/of die mast heen en weer te schudden/bewegen, terwijl hij, verdachte, deze goederen opzettelijk heeft vernield;
2
hij op of omstreeks 14 augustus 2020 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere camera's, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan
[naam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 maart 2020, registratienummer PL0900-2019199041, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 35. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 4
3.Pagina 5
4.Pagina 4
5.Pagina 5
6.Pagina 7
7.Pagina 25
8.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 21 september 2020, zaaksregistratienummer PL0900-2020307934, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 105, evenals het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal A-verbaal van 21 oktober 2020, zaaksregistratienummer PL0900-2020307934, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd (in het papieren dossier) 106 tot en met 121. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
9.pagina 77
10.pagina 82
11.pagina 108
12.pagina’s 111-121
13.pagina 80
14.pagina 33
15.pagina 81
16.pagina 34
17.pagina 81
18.pagina’s 16-17
19.pagina 34
20.pagina 9
21.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 21 september 2020, zaaksregistratienummer PL0900-2020307934, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 105, evenals het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal A-verbaal van 21 oktober 2020, zaaksregistratienummer PL0900-2020307934, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd (in het papieren dossier) 106 tot en met 121. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
22.Pagina 13
23.Pagina 14
24.Pagina 35
25.Pagina 84
26.Pagina 86