ECLI:NL:RBMNE:2021:1139

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
16.258792-20 en 16.227437-18 (TUL)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens opzettelijk brand stichten met gevaar voor levens en goederen

Op 15 oktober 2020 heeft de verdachte opzettelijk brand gesticht in een woning te [woonplaats], wat heeft geleid tot een zeer gevaarlijke situatie voor de aanwezige personen en omliggende woningen. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting van 22 januari en 10 maart 2021 geoordeeld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, gezien de geestelijke stoornissen die bij hem zijn vastgesteld. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 360 dagen geëist, waarvan 193 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals opname in een zorginstelling en behandeling door de GGZ. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 191 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling voor maximaal 1 jaar. De rechtbank heeft ook bepaald dat het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven zodra de duur van de voorlopige hechtenis gelijk is aan het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf. De rechtbank heeft het in beslag genomen voorwerp, een zakje met wiet, onttrokken aan het verkeer. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf is afgewezen, omdat de verdachte direct aansluitend aan zijn gevangenisstraf in een zorginstelling zal worden opgenomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16.258792-20 en 16.227437-18 (TUL)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1964] te [geboorteplaats] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 januari 2021 en 10 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Lobregt en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Schimmel, advocaat te Bussum, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 15 oktober 2020 in [woonplaats] opzettelijk brand heeft gesticht in de woning aan de [adres] , waardoor gevaar is ontstaan voor (goederen in) deze woning en voor naastgelegen woningen en waardoor (levens)gevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan voor in deze woning aanwezige personen en/of voor een of meer omwonenden of andere personen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe gesteld dat verdachte ontkent opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, brand te hebben gesticht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 15 oktober 2020 opzettelijk brand heeft gesticht in de woning aan de [adres] te [woonplaats] op de wijze zoals hierna in de bewezenverklaring is omschreven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 15 oktober 2020 te [woonplaats] opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres] door open vuur in aanraking te brengen met brandversneller (te weten: lampenolie en luchtverfrisser) en brandbare goederen, ten gevolge waarvan in voornoemde woning aanwezige goederen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en voornoemde aanwezige goederen en naastgelegen woningen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Over verdachte zijn (onder meer) de volgende rapporten opgemaakt:
  • een Pro Justitia rapport psychologisch onderzoek van 21 december 2020, opgemaakt door D. Martens-Knevel, GZ-psycholoog;
  • een Pro Justitia rapport psychiatrisch onderzoek van 31 december 2020, opgemaakt door H.G. van Dijk, psychiater in opleiding, en T.A. Wouters, psychiater en supervisor.
De deskundige Martens-Knevel concludeert dat bij verdachte sprake is van een geestesstoornis in de vorm van schizofrenie. Daarnaast zijn er antisociale- en histrionische persoonlijkheidstrekken aanwezig en is er sprake van een stoornis in cannabisgebruik (in vroege remissie in een gereguleerde omgeving). De deskundigen Van Dijk en Wouters concluderen eveneens dat sprake is van schizofrenie, alsmede van een persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. Daarnaast is er sprake van een chronische oordeel- en kritiekstoornis en krenking met paranoïde en antisociale trekken.
Voornoemde deskundigen concluderen voorts dat de schizofrenie en de persoonlijkheidsstoornis aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde en dat dit verdachtes gedragskeuzes en gedragingen op dat moment heeft beïnvloed. De deskundigen adviseren om het ten laste gelegde, indien bewezen, (licht tot sterk) verminderd aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies en het advies van voornoemde deskundigen op de daartoe in hun rapporten genoemde gronden over. De rechtbank concludeert daarom dat het hiervoor bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 360 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 193 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de gevangenisstraf een aantal bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals geadviseerd door de reclassering:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • een opname in een zorginstelling (voor een periode van maximaal 1 jaar);
  • een ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname);
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • meewerken aan middelencontrole.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, verzocht om aan verdachte geen straf op te leggen. Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde komt, heeft de raadsman gesteld te kunnen instemmen met de vordering van de officier van justitie, met dien verstande dat hij verzoekt de opname in een zorginstelling te maximeren tot een periode van 3 maanden. Deze maximering zal eraan bijdragen dat ten aanzien van de behandeling druk op de ketel blijft staan en deze periode is bovendien voldoende lang om te kunnen bepalen op welke wijze nadien invulling dient te worden gegeven aan de behandeling van verdachte. Alsdan kan worden bekeken of een nadere zorgmachtiging nodig is.
De raadsman heeft voorts verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte (bij vonnis) op te heffen, althans te schorsen. Ten slotte heeft hij verzocht de vordering van de officier van justitie om de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren, af te wijzen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft met behulp van brandversnellende middelen brand gesticht in zijn woning, hetgeen heeft geleid tot schade aan de woning en aan de inboedel van deze woning. Uit forensisch brandonderzoek is gebleken dat de brand zich had kunnen ontwikkelen tot een grote woningbrand. Aangezien de woning van verdachte is gesitueerd in een gebouw met meerdere appartementen, hadden de brand en de rook en gassen zich kunnen uitbreiden naar de rest van het gebouw en bestond gevaar voor de naastgelegen woningen en voor het leven van de in het gebouw aanwezige personen. Voor de bewoners van het appartementengebouw moet het een angstige ervaring zijn geweest dat brand is gesticht in een van de woningen, nota bene door een medebewoner van het gebouw. De brandstichting betreft een zeer ernstig feit, vanwege de zeer gevaarlijke en onvoorspelbare situatie die de verdachte daarmee in het leven heeft geroepen. Dat de gevolgen beperkt zijn gebleven tot (aanzienlijke) brand- c.q. roetschade, is niet aan de verdachte te danken. Bovendien geldt dat gebeurtenissen als deze ook in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg brengen.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing houdt de rechtbank voor wat betreft de persoon van verdachte rekening met de volgende rapporten:
  • voornoemd Pro Justitia rapport psychologisch onderzoek van 21 december 2020, opgemaakt door D. Martens-Knevel, GZ-psycholoog;
  • voornoemd Pro Justitia rapport psychiatrisch onderzoek van 31 december 2020, opgemaakt door H.G. van Dijk, psychiater in opleiding, en T.A. Wouters, psychiater en supervisor;
- een Reclasseringsadvies van 13 januari 2021, uitgebracht door S. Blokdijk, reclasseringswerker van GGZ Fivoor te Heerhugowaard.
Uit de rapporten van de deskundigen Martens-Knevel en Van Dijk en Wouters volgt dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens zoals hiervoor (in rubriek 7) is omschreven. Uit de rapporten volgt voorts dat het tekortschietend vermogen van verdachte om zichzelf en zijn leven goed te organiseren heeft geleid tot een langere periode van sociaal-maatschappelijke ontregeling en teloorgang, alsook tot psychosociale stress. Er zijn schulden ontstaan die zodanig zijn opgelopen dat verdachte zijn woning gedwongen heeft moeten verkopen. De dag van de brand was voor verdachte een spanningsvolle dag, omdat het de verjaardag van zijn overleden vader was. Door het voorgaande was de mate van stress bijzonder en uitzonderlijk. Op de valreep van zijn vertrek uit het appartement en in een vermoedelijke situatie van melancholiforme stemming rondom de herdenking van zijn vader, heeft verdachte brand gesticht.
De rechtbank houdt rekening met het voorgaande, evenals met de verminderde toerekenbaarheid van de bewezen verklaarde brandstichting aan verdachte.
In het nadeel van verdachte wordt rekening gehouden met een uittreksel Justitiële Documentatie van 22 januari 2021 waaruit blijkt dat verdachte eerder ter zake strafbare misdrijven (niet zijnde brandstichting) is veroordeeld en meerdere strafbeschikkingen opgelegd heeft gekregen wegens het begaan van overtredingen.
De officier van justitie heeft in het kader van een verkenning van mogelijkheden meegedeeld dat het inzetten van een zorgmachtiging niet per se een middel is dat nu onderzocht of ingezet dient te worden. De raadsman heeft evenmin bepleit thans een zorgmachtiging in te zetten. Zowel de officier van justitie als de raadsman hebben aangegeven dat op een later moment mogelijk alsnog een zorgmachtiging kan worden aangevraagd.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de straf en de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde brandstichting en de omstandigheden waaronder dit feit door verdachte is begaan. De rechtbank let daarnaast op de straffen die in soortgelijke strafzaken zijn opgelegd en houdt ten slotte nadrukkelijk rekening met de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden zoals hiervoor omschreven.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen kan, mede in verband met een juiste normhandhaving, niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of minder zware straf dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Met een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak zouden de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde miskend worden.
De rechtbank zal aan verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Enerzijds om verdachte ervan te weerhouden opnieuw een (dergelijk) strafbaar feit te plegen en anderzijds om verdachte begeleiding en behandeling in een verplicht kader op te leggen. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf een proeftijd verbinden voor de duur van 2 jaren.
De rechtbank acht het aangewezen om de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op de leggen gedurende voornoemde proeftijd, zodat verdachte gedurende deze tijd kan worden begeleid en behandeld. Deze begeleiding en behandeling dienen ertoe bij te dragen dat verdachte zich in de toekomst niet opnieuw schuldig zal maken aan een (soortgelijk) strafbaar feit. Verdachte heeft verklaard hieraan te willen meewerken en gemotiveerd te zijn voor de behandeling.
Alles overwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan een gedeelte van 191 dagen voorwaardelijk, alsmede oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, passend en geboden. De tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal hierop in mindering worden gebracht.
Het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf bedraagt aldus 169 dagen en zal eindigen op 2 april 2021. De officier van justitie heeft bij de behandeling ter zitting meegedeeld dat er in week 13, uiterlijk op 2 april 2021 voor verdachte gegarandeerd een plaats beschikbaar is in een zorginstelling (namelijk FPA Utrecht in Den Dolder) en dat op die datum de opname van verdachte in die zorginstelling kan plaatsvinden. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte op voornoemde datum daadwerkelijk in de zorginstelling zal worden opgenomen teneinde te worden behandeld en dat hij rechtstreeks vanuit detentie naar de zorginstelling zal gaan. De rechtbank vindt het verder belangrijk dat deze behandeling van voldoende lange duur zal zijn. Uit de adviezen van de deskundigen blijkt dat een langdurige behandeling noodzakelijk is. Anders dan de raadsman heeft bepleit, zal de rechtbank daarom bepalen dat de opname in de zorginstelling – overeenkomstig het advies van de reclassering en de vordering van de officier van justitie – maximaal 1 jaar zal duren, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
De officier van justitie heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden direct uitvoerbaar te verklaren. De rechtbank zal hiertoe niet overgaan, omdat uit de rapportages van de deskundigen en de reclassering weliswaar blijkt van een risico voor recidive, maar niet voor delicten als brandstichting of delicten die leiden tot letselschade. Op basis van de justitiële documentatie van verdachte blijkt dit evenmin. Er kan dan ook niet gezegd worden dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Voor dadelijke uitvoerbaarheid is dat wel vereist.
Ten slotte zal de rechtbank bepalen dat het bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf.

9.BESLAG

Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp dat aan verdachte toebehoort, te weten een (grip)zakje met wiet (goednummer PL0900-2020336562-2715034), onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, althans met het algemeen belang. Voornoemd voorwerp is bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit aangetroffen.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 22 februari 2019 (parketnummer 16.227437-18) is aan verdachte een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 2 weken voorwaardelijk, waarbij als voorwaarde is gesteld dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft een vordering tot tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf ingediend en op de terechtzitting gevorderd om de proeftijd van voornoemde voorwaardelijke straf te verlengen met één jaar.
De verdediging heeft zich verzet tegen toewijzing van de vordering van de officier van justitie en gevraagd de vordering af te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een nieuw strafbaar feit, zoals bewezen verklaard in dit vonnis.
Desondanks zal de vordering van de officier van justitie worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat zij het, gelet op de omstandigheid dat verdachte direct aansluitend aan het onvoorwaardelijke deel van de hem op te leggen gevangenisstraf zal worden opgenomen in een zorginstelling, niet opportuun acht de bij voornoemd vonnis van de politierechter voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf (thans) ten uitvoer te laten leggen. De rechtbank acht het om deze reden evenmin opportuun de proeftijd te verlengen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 360 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 191 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd van 2 jaren:
*
meldplicht bij de reclassering:
zich zal melden bij een (nader aan te wijzen) reclasseringsinstelling, passend bij de regio waarin verdachte zal gaan verblijven en zich op door de reclassering te bepalen tijdstippen en plaatsen zal blijven melden, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
*
opname in een zorginstelling:
zich zal laten opnemen in FPA Utrecht in Den Dolder, dan wel in een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt 1 jaar of zoveel korter als de leiding van de zorginstelling in overleg met de reclassering dit wenselijk acht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
*
ambulante behandeling:
zich, in het kader van nazorg, zal laten behandelen door de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Bij overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal 7 weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
*
begeleid wonen of maatschappelijke opvang:
zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan hem zullen worden gegeven en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
*
meewerken aan middelencontrole:
zich zal houden aan de volgende voorwaarde betreffende zijn gedrag:
- verdachte zal medewerking verlenen aan controles van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controles. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
 een (grip)zakje met wiet (goednummer PL0900-2020336562-2715034);
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16.227437-18
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Gerrits, voorzitter, mrs. H.J. Bos en N. van Esch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 maart 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 oktober 2020 te [woonplaats] , althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres] door open vuur in aanraking te brengen met brandversneller (te weten: lampenolie en/of luchtverfrisser) en/of brandbare goederen, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan één of meer in voornoemde woning aanwezige goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of voornoemde aanwezige goederen en/of naastgelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de woning aanwezige personen en/of voor (een) omwonende(n), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning aanwezige personen en/of voor (een) omwonende(n), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.