ECLI:NL:RBMNE:2021:1127

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
21_667
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening wegens ontbreken van gronden en spoedeisend belang

In de zaak tussen verzoekster en de burgemeester van de gemeente Hilversum heeft de voorzieningenrechter op 23 maart 2021 uitspraak gedaan. Verzoekster had een voorlopige voorziening aangevraagd in het kader van een beroep tegen een besluit van de burgemeester. Dit besluit betrof de intrekking van een drank- en horecavergunning en de verlening van een exploitatievergunning voor één jaar. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster in haar verzoekschrift geen gronden heeft vermeld, wat in strijd is met de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ondanks een verzoek van de rechtbank om dit verzuim te herstellen, heeft verzoekster geen gronden ingediend en ook geen spoedeisend belang onderbouwd. Hierdoor kon de rechtbank het verzoek niet-ontvankelijk verklaren. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/667

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 maart 2021 in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster(gemachtigde: mr. M. Flipse),

en

de burgemeester van de gemeente Hilversum, verweerder

Procesverloop

In het besluit van 25 oktober 2018 (het primaire besluit I) heeft verweerder ambtshalve een exploitatievergunning voor de duur van één jaar aan verzoekster verleend.
In het besluit van 22 mei 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder de op 16 december 2016 aan verzoekster verleende drank- en horecavergunning ingetrokken.
In het besluit van 13 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van verzoekster tegen de primaire besluiten deels gegrond, en deels ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet op grond van artikel 8:81, vierde lid, van de Awb, in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb in het verzoekschrift de gronden van het verzoek vermelden. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank – na een herstelmogelijkheid – het verzoek op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
Verzoekster heeft geen gronden vermeld in het verzoekschrift. De rechtbank heeft verzoekster bij brief van 25 februari 2021 verzocht om binnen één weken dit verzuim te herstellen.
Verzoekster heeft binnen die termijn geen gronden ingediend.
Verzoekster heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim.
De voorzieningenrechter merkt bovendien op dat verzoekster, ondanks dat zij daartoe in de gelegenheid is gesteld, het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening niet heeft onderbouwd. Naast het ontbreken van de gronden van het verzoek staat het ontbreken van een spoedeisend belang in de weg aan toewijzing van het verzoek.
Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 23 maart 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.