ECLI:NL:RBMNE:2021:1116
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Noordoostpolder
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in de gemeente Noordoostpolder. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 177.000,- per 1 januari 2018, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelastingen. Eiser, de eigenaar van de woning, was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar aangetekend, dat door de heffingsambtenaar ongegrond was verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 januari 2021, waarbij eiser niet aanwezig was, maar wel vertegenwoordigd door een kantoorgenoot. De heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een taxateur. De rechtbank heeft overwogen dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar dit voldoende had aangetoond met een taxatiematrix, die de waarde van de woning vergeleek met referentiewoningen.
Eiser voerde aan dat de woning in slechte staat van onderhoud verkeerde en dat de ligging nabij een windmolenpark een negatief effect had op de waarde. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met deze aspecten en dat de onderhoudstoestand niet slechter was dan door de heffingsambtenaar was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.