ECLI:NL:RBMNE:2021:1112
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar had in een beschikking van 29 februari 2020 de waarde van de woning vastgesteld op € 187.000,- per 1 januari 2019. Eiser, eigenaar van de woning, maakte bezwaar tegen deze vaststelling, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 26 augustus 2020. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 8 februari 2021, die via Skype plaatsvond, was eiser niet aanwezig, maar de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en een taxateur. De rechtbank heeft overwogen dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar erin is geslaagd om deze waarde aannemelijk te maken door gebruik te maken van het eigen aankoopcijfer van de woning en vergelijkbare verkopen in de omgeving.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van € 187.000,- niet te hoog is en dat het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen, omdat de waardering is gebaseerd op het eigen aankoopcijfer. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.