ECLI:NL:RBMNE:2021:1108
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiseres, eigenaar van de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente [naam gemeente], die de waarde van de woning voor het belastingjaar 2019 had vastgesteld op € 163.000,-. Deze waarde was gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de waardepeildatum was 1 januari 2018. De eiseres vond de vastgestelde waarde te hoog en stelde een lagere waarde van € 151.000,- voor.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 januari 2021, waarbij de eiseres niet zelf aanwezig was, maar wel haar gemachtigde. De heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een taxateur. De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix en aanvullende toelichting voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld.
De rechtbank verwierp de argumenten van de eiseres, waaronder de stelling dat de kubieke meterprijs te hoog was vastgesteld en dat er geen rekening was gehouden met een andere verkoopprijs van een vergelijkbare woning. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de juiste referentiewoningen had geselecteerd en dat de door eiseres aangedragen verkoopprijs niet relevant was voor de waardebepaling. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.