ECLI:NL:RBMNE:2021:1107
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente [naam gemeente], die de waarde van de woning voor het belastingjaar 2019 had vastgesteld op € 159.000,- met als waardepeildatum 1 januari 2018. De heffingsambtenaar had het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 januari 2021, waarbij eiser niet aanwezig was, maar wel zijn kantoorgenoot. De heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een taxateur. De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix en toelichting aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
Eiser stelde dat de waarde vergeleken moest worden met een buurpand dat recent was verkocht, maar de rechtbank oordeelde dat de verkoopprijs van dat pand niet representatief was voor de waarde van de woning van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.