ECLI:NL:RBMNE:2021:109

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
UTR 20/4472 en UTR 20/4458
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een persoonsgebonden budget voor medische behandeling van een kind onder de Jeugdwet

In deze zaak heeft eiser, een ouder, een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd voor de medische behandeling van zijn zoon, specifiek voor reflexintegratietherapie (RIT) en begeleiding door een gastouder en zijn moeder. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten, maar na bezwaar werd het besluit gedeeltelijk herroepen, waarbij de beslissing over de toekenning van het pgb werd uitgesteld. Eiser heeft vervolgens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening en heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Tijdens de zitting op 12 januari 2021, die via een skypeverbinding plaatsvond, was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft na de zitting direct mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. De rechtbank bepaalde dat een pgb moet worden toegekend voor de periode van 27 november 2019 tot 27 november 2020, mits de kosten niet anderszins vergoed kunnen worden. Tevens werd verweerder opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden en werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

De rechtbank overwoog dat de begeleiding door de gastouder en de moeder niet expliciet in het bestreden besluit waren behandeld, wat impliceert dat hiervoor recht op een pgb bestaat. De rechtbank oordeelde dat de RIT als medische behandeling wordt aangemerkt en dat de aanvullende zorgverzekering van eiser mogelijk een voorliggende voorziening is. Echter, eiser kon aantonen dat er voor de kosten van de RIT in 2019 geen dekking was en dat er in 2020 slechts gedeeltelijke dekking was. De rechtbank concludeerde dat eiser recht heeft op een pgb voor de niet vergoede kosten, en dat bijzondere bijstand geen voorliggende voorziening is, maar een vangnet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/4472 en 20/4458
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 12 januari 2021 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser/verzoeker] , te [woonplaats] , eiser/verzoeker

(gemachtigde: mr. P.D. Koren),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten, verweerder

(gemachtigde: N. Martinus).

Procesverloop

Eiser/verzoeker (hierna: eiser) heeft op grond van de Jeugdwet (Jw) voor zijn zoon een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd voor reflexintegratietherapie (RIT), begeleiding van gastouder [gastouder] en begeleiding thuis door zijn moeder. Op 27 november 2017 heeft hij daarvoor een pgb-uitvoeringsplan ingediend bij verweerder.
Op 23 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Op 19 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat verweerder het primaire besluit heeft herroepen en de beslissing om wel of niet een pgb toe te kennen heeft uitgesteld.
Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen en hij heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door middel van een skypeverbinding op 12 januari 2021. Eiser was aanwezig samen met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting hebben de rechtbank en de voorzieningenrechter direct mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- voorziet zelf in de zaak door te bepalen dat een pgb moet worden toegekend over de periode van 27 november 2019 tot 27 november 2020, indien en voor zover de kosten waarop het pgb betrekking heeft niet anderszins kunnen worden vergoed;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 96,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) stelt voorop dat verweerder in het bestreden besluit niets heeft gezegd over de begeleiding door gastouder [gastouder] of over de begeleiding thuis door moeder. De rechtbank maakt hieruit op dat volgens verweerder voor deze begeleiding recht bestaat op een pgb en dat het geschil tussen partijen zich beperkt tot de vraag of er ook voor de RIT een pgb moet worden toegekend.
2. Verweerder heeft in het verweerschrift de grondslag voor de afwijzing van het pgb veranderd. Verweerder stelt zich nu op het standpunt dat de RIT een medische behandeling is. Eisers zoon staat hiervoor onder behandeling bij Buro Lein en omdat dit een CAT therapeut is, wordt de RIT aangemerkt als alternatieve geneeswijze. Hiervoor bestaat mogelijk een recht op vergoeding vanuit de aanvullende zorgverzekering van eiser. In het kader van ‘de eigen kracht’ wordt verwacht dat ouders/jeugdigen gebruik maken van een passende aanvullende zorgverzekering (in dit geval voor alternatieve geneeswijzen). Dit gaat vóór op een voorziening op grond van de Jw. Indien de (aanvullende) zorgverzekering de RIT niet of niet volledig vergoed, kan aanspraak gemaakt worden op bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Ook dit is volgens verweerder een voorliggende voorziening.
3. Verweerder heeft op zitting desgevraagd gesteld dat het pgb, als de aanvraag zou zijn toegewezen, zou zijn toegekend voor de periode van 27 november 2019 tot 27 november 2020.
4. De rechtbank oordeelt dat een aanvullende ziektekostenverzekering inderdaad een voorliggende voorziening is. Dat betekent dat als de kosten voor RIT uit de aanvullende ziektekostenverzekering kunnen worden vergoed, er geen recht bestaat op een pgb.
5. Eiser heeft echter aannemelijk gemaakt dat er voor de gemaakte kosten voor de RIT van zijn zoon over het jaar 2019 geen dekking van de zorgverzekering was. Over 2020 was sprake van een gedeeltelijke dekking van de gemaakte kosten.
6. De vraag is of eiser voor het restant van de kosten in aanmerking komt voor een pgb. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Uit paragraaf 2.5 van de Nadere regels Jeugdhulp gemeente Dronten blijkt dat als sprake is van een aanvullende zorgverzekering, op basis waarvan de kosten worden vergoed, er geen maatwerkondersteuning wordt ingezet. In eisers geval worden de kosten voor de RIT over 2019 niet en over 2020 slechts voor een deel vergoed vanuit de aanvullende zorgverzekering. Uit de genoemde Nadere regels Jeugdhulp volgt dan dat eiser voor de rest aanspraak kan maken op een pgb.
7. Verder is het zo dat de bijzondere bijstand geen voorliggende voorziening is, maar een (laatste) vangnet, waar alleen recht op bestaat als er geen andere mogelijkheden tot vergoeding van bijzonder noodzakelijke kosten zijn. De Jw is dus juist voorliggend ten opzichte van de bijzondere bijstand.
8. Het beroep is gegrond. Onder andere gelet op de verandering van de afwijzingsgrond in het verweerschrift en de lange tijd dat eiser al op duidelijkheid wacht, heeft de rechtbank besloten zelf een beslissing te nemen ten aanzien van het pgb over de periode 27 november 2019 tot 27 november 2020.
9. Nu er uitspraak is gedaan in de hoofdzaak is er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
griffier
rechter
(de griffier is verhinderd deze uitspraak
mede te ondertekenen)
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop het proces-verbaal van deze mondelinge uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.