Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2021 in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker(gemachtigde: mr. M.M. van Miltenburg),
(gemachtigde: mr. E. Witte).
Rechtbank Midden-Nederland
Op 19 maart 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Miltenburg, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. E. Witte. De zaak betreft een verzoek van verzoeker om vergoeding van proceskosten na een bestuursrechtelijke procedure. Verweerder heeft in reactie op het verzoek aangegeven geen verweer te voeren. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en dat verzoeker in beroep was gegaan tegen de beslissing van verweerder om geen recht op een Wajonguitkering toe te kennen. Na een nieuw besluit van verweerder, waarin alsnog een Wajonguitkering werd toegekend, heeft verzoeker het beroep ingetrokken en om proceskostenvergoeding gevraagd. De rechtbank heeft het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.335,-. Tevens is verweerder verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 47,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.