Overwegingen
1. Op 15 december 2020 heeft het onderzoek ter zitting via Skype plaatsgevonden. Bij aanvang van de zitting om 09.15 uur waren eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig. Na diverse pogingen om eiser en zijn gemachtigde via de telefoon te bereiken, bleek dat zij zich hadden vergist in de datum van de zitting. Eiser en zijn gemachtigde zijn tot 10.00 uur in de gelegenheid gesteld om alsnog ter zitting te verschijnen. De rechtbank heeft geconstateerd dat de uitnodiging voor de zitting juist is verzonden aan partijen, maar dat de gemachtigde zich heeft vergist in de zittingsdatum. De rechtbank heeft geen aanhoudingsverzoek van de behandeling van het beroep ontvangen. Uiteindelijk heeft de rechtbank om 10.00 uur het onderzoek ter zitting geopend, in aanwezigheid van verweerder en heeft geen aanleiding gezien om de behandeling van het beroep aan te houden. Na afloop van de zitting heeft gemachtigde telefonisch contact opgenomen met de rechtbank en excuses aangeboden aan alle betrokkenen.
2. De relevante wetsartikelen waarnaar in deze uitspraak wordt verwezen zijn als bijlage bij uitspraak gevoegd.
Wat is er aan de aanvraag vooraf gegaan?
3. Op 4 februari 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring. In deze aanvraag heeft eiser aangevoerd dat hij voorheen woonachtig was bij de oom van zijn vrouw op het adres [adres] te [woonplaats] . Eind 2019 is hij voor een paar weken naar Ethiopië gereisd om daar een familievisum voor zijn in Somalië wonende vrouw en een Nederlands paspoort voor hun vijf maanden oude baby aan te vragen. Vervolgens heeft hij zijn vrouw en kind opgehaald in Somalië en is hij naar [woonplaats] teruggereisd.
4. Inmiddels had de oom van zijn vrouw rond 20 december 2019 bericht ontvangen dat de gemeente op het adres [adres] te [woonplaats] gestart was met een onderzoek naar overbewoning. Als gevolg daarvan heeft de oom van zijn vrouw hem en zijn gezin laten weten niet langer welkom te zijn op dat adres. Na de nodige omzwervingen bij familie en vrienden heeft eiser zich tot de gemeente [woonplaats] gewend. Via de gemeente is hem met ingang van 6 april 2020 tijdelijke noodopvang verleend vanuit humanitaire overwegingen in verband met de coronamaatregelen. Deze noodopvang is inmiddels beëindigd. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een woonnoodsituatie.
Waarom heeft verweerder de aanvraag afgewezen?
5. Verweerder heeft de urgentieaanvraag afgewezen omdat sprake is van verwijtbaarheid bij het ontstaan van de woonnoodsituatie, waardoor niet wordt voldaan aan het strenge criterium van artikel 4.3, derde lid, (sociale indicatie), van de Huisvestingsverordening [woonplaats] 2019 (de Verordening). Eiser heeft zijn vrouw en kind naar Nederland gehaald, terwijl hij zelf geen stabiele woonsituatie had. De woning waar hij (via inwoning) verbleef, betrof een eenpersoonsappartement en op het moment dat hij zijn gezin ging ophalen wist hij dat hij die woning moest verlaten. Hij heeft hiermee een risico genomen, dat niet afgewenteld kan worden op de maatschappij.
Daarnaast is hij zelfredzaam. Hij heeft altijd werk gehad en ontving ten tijde van het bestreden besluit een (tijdelijke) uitkering als gevolg van de coronacrisis. Zijn situatie verschilt daarmee niet van vele anderen die ook op zoek zijn naar en wachten op geschikte woonruimte. Eiser voldoet ook niet aan het gestelde in artikel 4.3, eerste lid, onder e, van de Verordening, omdat eiser geen hulp ontvangt van een hulpverleningsorganisatie als bedoeld in dat artikel. Er is immers geen sprake van bijvoorbeeld verslaving, schuldsanering of psychische problematiek. Welzin wordt slechts ingeschakeld voor een briefadres. In het verweerschrift heeft verweerder nader toegelicht dat eiser evenmin in aanmerking komt voor toepassing van de hardheidsclausule zoals neergelegd in artikel 5.1 van de Verordening.
Waarom is eiser het hier niet mee eens?
6. Eiser voert aan dat, hoewel volgens verweerder wel sprake is van een
woonnoodsituatie en het gezin niet in aanmerking komt voor een woonurgentie, omdat er sprake zou zijn van verwijtbaarheid, de reden voor deze verwijtbaarheid een moreel oordeel is en geen toets op grond van de systematiek van de Verordening. De dakloosheid kan eiser niet tegengeworpen worden. Hij woonde al drie jaar bij de oom en hoefde daarom niet bedacht te zijn dat hij enig risico zou lopen om de woning te moeten verlaten. De bestaande situatie werd al te lang gedoogd, aldus eiser. Eiser treft dan ook geen enkel verwijt voor de ontstane dakloosheid. Met de aanleiding voor de aanvraag, dat wil zeggen de dakloosheid, houdt het overkomen van zijn vrouw en kind geen enkel verband, en toch wordt hem dat verweten. Bovendien gaat verweerder voorbij aan het feit dat migratie een proces is en niet gewoon een kwestie van een ticket boeken. Nu het in Somalië ontbreekt aan een functionerende overheid is het bijzonder lastig om al het papierwerk in orde te krijgen. Hier had op grond van artikel 3:4 van de Awb een andere conclusie gepast. Maar ook in geval er enig verwijt overblijft, dan had volgens eiser aan de hardheidsclausule getoetst moeten worden en dat blijkt niet uit het bestreden besluit.
Is er sprake van verwijtbaarheid en zelfredzaamheid?
Verwijtbaarheid
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen
stellen dat bij het ontstaan van de woonnoodsituatie sprake is van verwijtbaarheid van de zijde van eiser. Dat eiser al drie jaar bij deze oom woonde en de situatie al te lang was gedoogd, betekent niet dat eiser geen rekening moest houden met het feit dat op het adres waar hij woonde sprake was van overbewoning. Dat dit pas aan het eind van 2019 aan het licht kwam, laat onverlet dat eiser een risico heeft genomen door bij iemand te gaan inwonen zonder dat dat was toegestaan. Daarnaast valt het eiser te verwijten dat hij in deze situatie, terwijl hij geen stabiele woonsituatie had, zijn gezin heeft laten overkomen waardoor het woonprobleem verder werd vergroot. Hierbij heeft verweerder in aanmerking mogen nemen dat eiser en zijn gezin geen toestemming hadden van de woningcorporatie om bij deze oom te wonen in een eenpersoonswoning.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep geen gronden heeft aangevoerd tegen het
standpunt van verweerder dat eiser zelfredzaam is en in staat moet worden geacht om zelf bijvoorbeeld in een gemeente elders in Nederland een geschikte woonruimte te vinden
.Ter zitting heeft verweerder bovendien verklaard dat eiser hulp van Welzin bij het zoeken naar woonruimte afslaat.
9. De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, derhalve van oordeel dat
verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet voldoet aan de criteria zoals neergelegd in artikel 4.3, derde lid, onder a en b, van de Verordening.
Komt eiser een geslaagd beroep toe op de hardheidscausule?
10. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op
de hardheidsclausule. Indien er enig verwijt over blijft, dan had de gang van zaken aan de hardheidsclausule getoetst moeten worden, aldus eiser. Dat verweerder dit niet heeft gedaan is vreemd, aangezien de gemeente zich dusdanige zorgen maakt om het kind dat zowel Veilig Thuis als Jeugdzorg (SAVE) door verweerder betrokken zijn.
11. De rechtbank overweegt allereerst dat eiser zich in bezwaar niet op de hardheidsclausule, bedoeld in artikel 5.1 van de Verordening, heeft beroepen. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat, hoewel in het bestreden besluit niet expliciet aan de hardheidsclausule is getoetst, de afweging om wel of geen urgentieverklaring te verlenen wel is gemaakt. Ondanks dat aan geen van urgentiecriteria uit artikel 4.3 van de Verordening is voldaan, heeft verweerder nader gekeken of urgentie aan de orde zou moeten zijn. Bij deze nadere afweging heeft verweerder gekeken of sprake was van een woonnoodsituatie, verwijtbaarheid en zelfredzaamheid, op basis waarvan verweerder heeft mogen concluderen dat niet is gebleken dat zich een situatie voordoet waarbij vanwege bijzondere hardheid toch een urgentieverklaring moet worden verleend. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.