ECLI:NL:RBMNE:2021:1062

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
UTR 19/ 4051
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en bevoegdheidsgebrek bij uitspraak op bezwaar

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiser is opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum. De naheffingsaanslag van € 65,60 is opgelegd voor het parkeren zonder betaling op 28 mei 2019 om 11.21 uur op de Prins Bernhardstraat in Hilversum. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 11 september 2019. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een Skype-zitting op 6 januari 2021, waarbij eiser persoonlijk aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De rechtbank constateert dat de bestreden uitspraak op bezwaar is gedaan door een medewerker van ParkeerService, die onbevoegd was om deze uitspraak te doen. Dit leidt tot de conclusie dat de bestreden uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven en moet worden vernietigd. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser gegrond is.

Eiser heeft ook aangevoerd dat hij de parkeerbelasting heeft voldaan en heeft een bankafschrift overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet heeft aangetoond dat hij de verschuldigde parkeerbelasting volledig heeft voldaan. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag in stand blijft, maar dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand blijven. Eiser krijgt het door hem betaalde griffierecht van € 47,- vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4051

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

en

De heffingsambtenaar van gemeente Hilversum, verweerder

(gemachtigde: B. Westerik).

Procesverloop

1. In de beschikking van 17 juni 2019 heeft verweerder aan eiser een naheffingsaanslag
parkeerbelasting van € 65,60 opgelegd voor 28 mei 2019 om 11.21 uur op de
Prins Bernhardstraat in Hilversum. Volgens verweerder heeft eiser met zijn voertuig met kenteken [kenteken] geparkeerd zonder geheel of gedeeltelijk de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen.
2. In de uitspraak op bezwaar van 11 september 2019 is het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3. De zaak is behandeld op een Skype-zitting van 6 januari 2021. Eiser was in persoon
aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

4. Aan eiser is een naheffingsaanslag opgelegd, omdat hij volgens verweerder op
op 28 mei 2019 om 11.21 uur op de Prins Bernhardstraat in Hilversum met zijn voertuig, kenteken [kenteken], geparkeerd stond zonder de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen.
Beoordeling van de bevoegdheid
5. Allereerst stelt de rechtbank vast dat de bestreden uitspraak op bezwaar is gedaan door
[medewerker parkeerservice], medewerker uitgifte parkeerrechten bij ParkeerService, namens de heffingsambtenaar (verweerder). Verder blijkt uit het verweerschrift dat ParkeerService optreedt namens de heffingsambtenaar. ParkeerService was daartoe echter onbevoegd. De rechtbank overweegt hierover als volgt. De heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum heeft het opleggen van naheffingsaanslagen parkeerbelastingen in artikel 8 van het Mandaatbesluit Heffing Belastingen 2018, 1e wijziging (het mandaatbesluit) gemandateerd aan ParkeerService. In artikel 4, tweede lid van het mandaatbesluit is echter bepaald dat het afdoen van bezwaar- en (hoger)beroepschriften over de heffing van belastingen niet gemandateerd is, tenzij anders vermeld. Voor parkeerbelastingen is in het mandaatbesluit op dat punt niets geregeld. Dat betekent dat ParkeerService geen mandaat had om de bestreden uitspraak op bezwaar te doen.
6. Volgens vaste rechtspraak kan het onbevoegdelijk nemen van een besluit niet worden
aangemerkt als schending van een vormvoorschrift als bedoeld in artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [1] De bestreden uitspraak op bezwaar kan daarom niet in stand worden gelaten, maar moet worden vernietigd. Het beroep tegen de bestreden uitspraak op bezwaar is daarom gegrond.
7. Bij de beantwoording van de vraag welke gevolgen de rechtbank aan dit
bevoegdheidsgebrek moet verbinden overweegt zij als volgt. Met de brief van
16 januari 2020 heeft verweerder de bestreden uitspraak op bezwaar bekrachtigd. Een bekrachtiging achteraf maakt een bevoegdheidsgebrek als het onderhavige niet ongedaan, maar dit kan wel aanleiding zijn om de rechtsgevolgen van de bestreden uitspraak op bezwaar in stand te laten. Daarvoor is nodig dat de rechtbank het beroep inhoudelijk beoordeelt.
Inhoudelijke beoordeling
8. Eiser voert aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de gestelde beslistermijn van zes
weken.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser op 31 mei 2019 zijn bezwaarschrift heeft ingediend. De
uitspraak op bezwaar is van 11 september 2019. De rechtbank oordeelt dat verweerder de beslistermijn niet heeft overschreden. Dit volgt uit artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet. Het bezwaarschrift is namelijk niet in de laatste zes weken van een kalenderjaar ingediend en de uitspraak op bezwaar is gedaan in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Daarnaast voert eiser aan dat hij de parkeerbelasting heeft voldaan en niet van de
parkeerplek is vertrokken zonder de gehele parkeerbelasting te voldoen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een bankafschrift overgelegd. Volgens eiser vormt dit bankafschrift het bewijs dat hem moet ontslaan van zijn verplichting om de naheffingsaanslag parkeerbelasting te voldoen. Weliswaar gaf de parkeerautomaat niet aan dat het defect was, maar volgens eiser was dat wel het geval. Er werd namelijk geen parkeerkaartje uitgeprint, ondanks enkele betaalpogingen. Daarom klopt volgens eiser het tarief dat op het bankafschrift staat ook niet.
11. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht de naheffingsaanslag parkeerbelasting aan
eiser heeft opgelegd. Daartoe overweegt zij als volgt. Uit vaste rechtspraak volgt dat de bewijslast dat de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan, in eerste instantie op verweerder rust. De omstandigheid dat de controleur geen betaling heeft waargenomen, bijvoorbeeld omdat hem bekend is dat niet ter zake van het kenteken parkeerbelasting is betaald, kan in het algemeen als toereikend bewijs dienen. De belastingplichtige heeft echter de mogelijkheid alsnog tegenbewijs te leveren. Het bewijs dat voor het parkeren van een auto is betaald kan op verschillende manieren worden geleverd. De rechter heeft vervolgens de vrijheid aan dat tegenwijs de waarde toe te kennen die hem goeddunkt. [2] De rechtbank oordeelt dat eiser met de door hem overgelegde bankafschrift er niet in is geslaagd om het tegendeel aan te tonen. De stelling van eiser dat een onjuist tarief werd berekend acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit het bankafschrift leidt de rechtbank af dat de transactie op
28 mei 2019 om 10.17 uur is verricht. Gezien het tijdsverschil tussen deze transactie en het tijdstip van de vastgestelde overtreding, namelijk om 11.21 uur, en gelet op het parkeertarief van € 2,90 per uur op de plek waar eiser zijn voertuig heeft geparkeerd in verhouding tot de transactie van € 1,10 op het bankafschrift, heeft eiser slechts aannemelijk gemaakt dat hij gedeeltelijk de parkeerbelasting heeft voldaan, te weten op 28 mei 2019 vanaf 10.17 uur. Uit het door eiser overgelegde bankafschrift valt niet af te leiden dat hij ook heeft betaald voor het tijdstip 11.21 uur van die dag. Gelet op het betaalde bedrag, € 1,10, is dit niet aannemelijk. Volgens verweerder gold er op die plek een uurtarief van € 2,90 en een maximum parkeerduur van één uur. Dan zou de parkeerbelasting die eiser heeft voldaan geldig zijn tot 10.40 uur van die dag. Daar tegenover staat het (op ambtseed opgemaakte) fiscale brondocument, waaruit blijkt dat hij om 11:21 uur geen geldig parkeerrecht had. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
12. Omdat het beroep gegrond is, vernietigt de rechtbank de bestreden uitspraak op
bezwaar. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van de bestreden uitspraak op bezwaar in stand, omdat verweerder de bestreden uitspraak op bezwaar heeft bekrachtigd en de beroepsgronden van eiser niet slagen. De opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting blijft dus ook in stand.
13. De rechtbank stelt vast dat in deze zaak geen sprake is van een door een derde
beroepsmatig verleende rechtsbijstand aan eiser. Er is daarom geen sprake van door eiser gemaakte proceskosten als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder
aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden uitspraak op bezwaar in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M.A. Koeman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
23 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.