ECLI:NL:RBMNE:2021:1059

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
UTR 20/2966
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde vastgesteld door de gemeente Hilversum

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van een woning in Hilversum, en de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum. De heffingsambtenaar had op 29 februari 2020 de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 1.183.000,- voor het belastingjaar 2020, met als waardepeildatum 1 januari 2019. Eiser maakte bezwaar tegen deze waarde, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 6 juli 2020. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 8 februari 2021, die via Skype plaatsvond, heeft eiser zijn standpunt toegelicht, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en een taxateur. Eiser stelde dat de WOZ-waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 968.000,-. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank merkte op dat er geen taxatiematrix was ingediend, waardoor het voor de rechtbank onmogelijk was om de uitgangspunten van de vaststelling te herleiden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar. De rechtbank stelde de WOZ-waarde schattenderwijs vast op € 1.079.000,-, rekening houdend met de waarde van een vergelijkbare woning in de buurt. De rechtbank droeg de verweerder op om het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden. Deze uitspraak werd gedaan door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier H.J.J.M. Kock, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2966

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum, verweerder

(gemachtigde: B.A. Schras).

Procesverloop

In de beschikking van 29 februari 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] te [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op
€ 1.183.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2019. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
In de uitspraak op bezwaar van 6 juli 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2021 via Skype for Business. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door taxateur [taxateur].

Overwegingen

1. De woning is een in 1939 gebouwde geschakelde 2-onder-1-kapwoning (villa) met een vrijstaande garage. De woning heeft een inhoud van 935 m3 en is gelegen op een kavel van 694 m2.
2. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald.
3. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 968.000,-. Verweerder handhaaft in beroep de door hem vastgestelde waarde.
4. Verweerder heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd meewegen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Verweerder heeft in beroep geen taxatiematrix ingebracht, zodat de rechtbank niet kan herleiden welke uitgangspunten verweerder heeft gebruikt bij vaststelling van de WOZ-waarde.
Het in beroep overgelegde taxatieverslag biedt daarvoor ook onvoldoende duidelijkheid. Verweerder heeft de woning in beroep vergeleken met de naastgelegen woning [adres 2]. Deze naastgelegen woning is in 2017 verkocht voor € 875.000,- euro en vervolgens intern verbouwd. De naastgelegen woning is voor hetzelfde belastingjaar als de woning van eiser gewaardeerd met een WOZ-waarde van € 1.079.000,-. Dit terwijl de woning van eiser in 2015 is aangekocht voor € 1.035.000,- en daarna niet is verbouwd.
Verweerder heeft de rechtbank ter zitting niet toereikend kunnen toelichten in hoeverre de woning en de naastgelegen woning aan de [adres 2] van elkaar verschillen en in hoeverre die verschillen tot uitdrukking komen in de vastgestelde WOZ-waardes. De door verweerder ingebrachte vastgoedkaart met foto’s geven hiervoor onvoldoende inzicht. Bij gebrek aan een taxatiematrix kan de rechtbank die verschillen ook niet herleiden.
6. Het beroep is gegrond en de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd.
7. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of eiser de door hem voorgestane waarde aannemelijk maakt. Eiser bepleit primair een WOZ-waarde van € 968.000,-. Eiser heeft deze waarde niet onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. De rechtbank ziet dan geen aanknopingspunt eiser te volgen hierin.
8. Partijen hebben de waarden die zij primair voorstaan beide niet aannemelijk gemaakt. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden zal de rechtbank de waarde schattenderwijs vaststellen op € 1.079.000,-. Daarbij sluit de rechtbank aan bij de WOZ-waarde van de nagenoeg gelijke naastgelegen woning [adres 2]. De rechtbank zal verder bepalen dat verweerder de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig vermindert.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- stelt de waarde van de woning vast op € 1.079.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2019 en bepaalt dat de aanslag onroerendezaaksbelasting dienovereenkomstig wordt verlaagd;
­ bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.