In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, een echtpaar dat in Irak woont, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, dat hun bijstandsuitkering per 27 december 2020 heeft beëindigd. Dit besluit is genomen op grond van de Participatiewet, omdat verweerder van mening was dat verzoekers niet langer woonachtig waren in Nederland. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij zonder bijstandsuitkering in financiële problemen zouden komen.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. In dit geval was er geen onomkeerbare situatie of acute financiële nood aangetoond, aangezien verzoekers niet binnen de gestelde termijn de benodigde onderbouwing van hun financiële situatie hebben ingediend. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang was en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was en werd afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van spoedeisend belang bij verzoeken om voorlopige voorzieningen en de noodzaak om tijdig relevante informatie te verstrekken. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om de belangenafweging in het voordeel van verzoekers te laten uitvallen, waardoor het verzoek werd afgewezen zonder proceskostenveroordeling.