ECLI:NL:RBMNE:2021:1058

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
UTR 20/4791
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake beëindiging bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, een echtpaar dat in Irak woont, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, dat hun bijstandsuitkering per 27 december 2020 heeft beëindigd. Dit besluit is genomen op grond van de Participatiewet, omdat verweerder van mening was dat verzoekers niet langer woonachtig waren in Nederland. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij zonder bijstandsuitkering in financiële problemen zouden komen.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. In dit geval was er geen onomkeerbare situatie of acute financiële nood aangetoond, aangezien verzoekers niet binnen de gestelde termijn de benodigde onderbouwing van hun financiële situatie hebben ingediend. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang was en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was en werd afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van spoedeisend belang bij verzoeken om voorlopige voorzieningen en de noodzaak om tijdig relevante informatie te verstrekken. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om de belangenafweging in het voordeel van verzoekers te laten uitvallen, waardoor het verzoek werd afgewezen zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4791

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 maart 2021 in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker,
en [verzoekster], verzoekster, te [woonplaats], hierna samen te noemen: verzoekers
(gemachtigde: mr. G.J. de Kaste),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstand van verzoekers op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 27 december 2020 beëindigd, omdat zij per 27 november 2020 niet meer woonachtig zijn in Nederland maar verhuisd zijn naar Irak.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Is er sprake van spoedeisend belang?
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Verzoekers hebben hierover aangevoerd dat zij met het beëindigen van de bijstandsuitkering per 27 december 2020 geen enkele bron van inkomsten meer hebben en zij niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien.
4. De griffier van de rechtbank heeft verzoekers bij brief van 8 januari 2021 verzocht om het spoedeisend belang van het verzoek nader te onderbouwen door middel van overlegging van stukken met betrekking tot de financiële situatie van verzoekers. Hiertoe is een termijn van één week na dagtekening van de brief gesteld. Verzoekers hebben binnen deze termijn niet gereageerd.
5. De griffier heeft vervolgens op 5 februari 2021 telefonisch contact gehad met de gemachtigde van verzoekers. De gemachtigde heeft telefonisch verklaard dat door verzoeker een nieuwe aanvraag om bijstand is gedaan en dat deze aanvraagprocedure wordt afgewacht. Met de gemachtigde is afgesproken dat uiterlijk tot en met 10 februari 2021 de gevraagde onderbouwing van het spoedeisend belang ingebracht kon worden. Verzoekers hebben binnen deze termijn niet gereageerd.
6. De voorzieningenrechter kan, bij gebrek aan een onderbouwing met stukken over de financiële situatie van verzoeker(s), niet vaststellen dat sprake is van een spoedeisend belang tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Is er sprake van een evident onrechtmatig besluit?
7. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat geen sprake is van een spoedeisend belang, kan de door verzoekers gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
8. Verweerder heeft de bijstandsuitkering van verzoekers beëindigd per 27 december 2020, omdat zij per 27 november 2020 niet langer woonachtig waren in Nederland.
9. Verzoekers voeren aan dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De bijstand is beëindigd omdat verzoeker naar het buitenland zou gaan, maar verzoeker is in het geheel niet naar het buitenland gegaan. Verzoeker heeft verweerder hiervan tijdig op de hoogte gesteld.
10. De voorzieningenrechter is op basis van de nu bekende gegevens van oordeel dat niet evident is dat het primaire besluit geen stand zal kunnen houden. Dat verzoeker wellicht niet naar het buitenland is vertrokken, of weer is teruggekeerd, betekent niet dat verweerder de bijstand voor verzoekers ten onrechte heeft beëindigd. Niet gesteld of gebleken is namelijk dat verzoekster nog (of weer) woonachtig is in Nederland. Dan bestaat in beginsel geen recht meer op bijstand naar de norm voor gehuwden.
Hoe zwaar wegen de belangen van verzoekers?
11. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang voor verzoekers en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekers te laten uitvallen.
Conclusie
12. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is kennelijk ongegrond en zal worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 16 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd dezeuitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.