ECLI:NL:RBMNE:2021:1056

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
UTR 21/93
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten na beëindiging bijstand op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten. Verzoeker, die zijn bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) per 24 november 2020 beëindigd zag, heeft bezwaar gemaakt tegen dit beëindigingsbesluit en vroeg om een voorlopige voorziening. Na een nieuwe aanvraag om bijstand, die op 14 december 2020 werd ingediend, heeft verweerder bij besluit van 3 februari 2021 bijstand toegekend. Verzoeker trok zijn verzoek om voorlopige voorziening in, maar vroeg wel om vergoeding van zijn proceskosten.

Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, heeft aangegeven geen proceskosten te willen vergoeden, omdat het beëindigingsbesluit niet onrechtmatig zou zijn. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de proceskosten alleen vergoed kunnen worden als er sprake is van een tegemoetkoming door verweerder, zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien het beëindigingsbesluit niet is herroepen en er geen onrechtmatigheid is vastgesteld, is er geen grond voor vergoeding van de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft ook het verzoek om terugbetaling van het griffierecht behandeld. Hij heeft aangegeven dat verzoekers zich voor de vergoeding van het griffierecht tot verweerder moeten wenden, omdat de situatie voor terugbetaling niet van toepassing was. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om vergoeding van proceskosten afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/93

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 maart 2021 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder heeft op 18 februari 2021 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op bij besluit van 9 december 2020 (beëindigingsbesluit) de bijstand van verzoeker op grond van de Participatiewet (Pw) per 24 november 2020 beëindigd.
2. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het beëindigingsbesluit en heeft ook om een voorlopige voorziening gevraagd. Daarnaast heeft verzoeker op 14 december 2020 een nieuwe aanvraag om bijstand op grond van de Pw ingediend.
3. Naar aanleiding van de nieuwe aanvraag van verzoeker, heeft verweerder bij besluit van 3 februari 2021 (toekenningsbesluit) met ingang van 14 december 2020 aan eiser bijstand op grond van de Pw toegekend. Naar aanleiding van dit toekenningsbesluit heeft verzoeker het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken bij gebrek aan procesbelang en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten (zijnde 1 procespunt voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift en het betaalde griffierecht).
4. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van verzoeker en aangegeven dat hij geen proceskosten aan verzoeker wil betalen. Volgens verweerder is het beëindigingsbesluit niet onrechtmatig en bestaat er dan geen grond om de proceskosten te vergoeden.
5. De voorzieningenrechter kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)). Daarbij geldt onder meer de voorwaarde dat sprake moet zijn van tegemoetkoming als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, in samenhang met artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb.
6. Gelet op het voorgaande stelt de voorzieningenrechter vast dat het toekenningsbesluit, waarbij verzoeker per 14 december 2020 bijstand is toegekend, een gevolg is van de nieuwe aanvraag van verzoeker. Het toekenningsbesluit is niet genomen op gronden die door verzoekers in het verzoekschrift zijn aangevoerd. Verweerder heeft het beëindigingsbesluit niet herroepen wegens een gebleken onrechtmatigheid. Daarom is van een tegemoetkoming door verweerder als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, in samenhang met artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb geen sprake. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten.
7. Met betrekking tot het betaalde griffierecht in het verzoek om voorlopige voorziening verwijst de voorzieningenrechter naar het bepaalde in artikel 8:82, vierde en zesde lid, van de Awb. Hierin is bepaald dat het betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorzieningen door de griffier wordt terugbetaald, indien het verzoek wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de belanghebbende tot wie het bestreden besluit is gericht, aan de voorzieningenrechter schriftelijk heeft meegedeeld de uitvoering van het bestreden besluit hangende de procedure met betrekking tot de hoofdzaak op te schorten dan wel de gevraagde voorlopige maatregel te zullen nemen. In andere gevallen kan het bestuursorgaan het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoeden. Nu van de eerst genoemde situatie geen sprake is, dienen verzoekers zich voor de vergoeding van het betaalde griffierecht tot verweerder te wenden en niet tot de voorzieningenrechter.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier
.De beslissing is uitgesproken op
19 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep of in verzet.