ECLI:NL:RBMNE:2021:1053

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
.
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissingen over voorlopige hechtenis in het Eris-onderzoek met betrekking tot motorclub Caloh Wagoh

Op 18 maart 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in het Eris-onderzoek, waarin 20 verdachten, waaronder een kroongetuige, worden vervolgd voor ernstige misdrijven, waaronder liquidaties en deelname aan een criminele organisatie. Tijdens de pro-formazitting op 15 en 16 maart 2021 zijn verzoeken gedaan met betrekking tot de voorlopige hechtenis van verschillende verdachten. De rechtbank heeft in haar beslissing de ernst van de feiten en de bezwaren tegen de verdachten gewogen.

De rechtbank heeft de verzoeken tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis van verschillende verdachten afgewezen, met uitzondering van verdachte 2, wiens voorlopige hechtenis werd geschorst voor de uitvoering van een onherroepelijke vrijheidsstraf. De rechtbank oordeelde dat de ernstige bezwaren, waaronder deelname aan een criminele organisatie en liquidaties, de voortzetting van de voorlopige hechtenis rechtvaardigen.

De rechtbank heeft ook de verzoeken van andere verdachten, zoals verdachte 3 en verdachte 4, beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende gronden zijn voor voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft de verzoeken tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte 5 en verdachte 6 afgewezen, ondanks de geschetste persoonlijke belangen. De rechtbank heeft benadrukt dat de maatschappelijke belangen zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van de verdachten.

De beslissingen zijn genomen door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de betrokkenheid van de verdachten in het criminele milieu in overweging heeft genomen. De rechtbank heeft de verzoeken tot opheffing van de voorlopige hechtenis in de meeste gevallen afgewezen, met uitzondering van verdachte 10, wiens voorlopige hechtenis werd geschorst voor de duur van een andere onherroepelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Locatie Utrecht
Beslissingen van 18 maart 2021 van de rechtbank op de verzoeken omtrent de voorlopige hechtenis inzake Eris, gedaan op de pro formazitting van 15 en 16 maart 2021
in de zaak van de verdachten

[verdachte 1] ,

geboren op [1974] te Aruba (Nederlandse Antillen),
thans gedetineerd te PI [PI] , [locatie] te [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. O. Bolluyt,

[verdachte 2] ,

geboren op [1948] te Surabaja (Nederlands-Indië),
thans gedetineerd te PI [PI] te [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. C.W. Flokstra,

[verdachte 3] ,

geboren op [1970] te [geboorteplaats] (Suriname),
thans gedetineerd te PI [PI] te [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. J.Y. Taekema,

[verdachte 4] ,

geboren op [1992] te Curaçao (Nederlandse Antillen),
thans gedetineerd te PI [PI] te [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. S.J.M. Laurier,

[verdachte 5] ,

geboren op [1966] te Curaçao (Nederlandse Antillen),
thans gedetineerd te PI [PI] , [locatie] te [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. M.A.C. van Vuuren,

[verdachte 6] ,

geboren op [1981] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te PI [PI] – [locatie] te [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. B.J. de Pree,

[verdachte 7] ,

geboren op [1983] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te PI [PI] te [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. I.N. Weski,

[verdachte 8] ,

geboren op [1987] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] te [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. P. van Dongen,

[verdachte 9] ,

geboren op [1977] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] te [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. J.L.C.M. Kuijpers,

[verdachte 10] ,

geboren op [1987] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te PI [PI] , [locatie] te [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. I.A. Groenendijk.

Verzoeken met betrekking tot de voorlopige hechtenis

[verdachte 1]
De raadsman heeft verzocht om opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis dan wel om een haalbaarheidsonderzoek naar elektronische controle als voorwaarde voor schorsing van de voorlopige hechtenis. Het Openbaar Ministerie heeft zich hiertegen verzet.
Opheffen voorlopige hechtenis
De rechtbank overweegt dat sprake is van ernstige bezwaren inzake TGO Breuk en 034Gezicht, te weten een liquidatie en een beschieting van een woning, en deelname aan een criminele organisatie, die de voorlopige hechtenis ook nu nog kunnen dragen. Ook de twaalfjaarsgrond is nog steeds aan de orde. Bij de inhoudelijke behandeling zal de rol en/of de bijdrage van verdachte in volle omvang worden getoetst en beoordeeld, mede aan de hand van de waardering van de verklaringen van de kroongetuige. Hetgeen door de raadsman als nieuwe omstandigheden zijn aangevoerd, namelijk dat zowel de getuige [getuige 1] als de vader van verdachte zouden hebben gehoord dat de kroongetuige heeft gezegd zelf de schutter te zijn geweest, doet daar gelet op de overige stukken in het dossier niet aan af. Het verzoek tot opheffen wordt aldus afgewezen.
Schorsen voorlopige hechtenis
De rechtbank overweegt dat de ernst van de feiten en de aanname van de twaalfjaarsgrond zich in beginsel niet verdragen met een schorsing van de voorlopige hechtenis, tenzij sprake is van uitzonderlijk zwaarwegende persoonlijke belangen. Namens verdachte is een persoonlijk belang geschetst. Hoewel de rechtbank dit belang ziet, vormt dit naar haar oordeel echter niet een zodanig uitzonderlijk en zwaarwegend belang dat dit moet prevaleren boven het maatschappelijk belang bij voortzetting van de voorlopige hechtenis. Het verzoek tot schorsing dan wel een onderzoek naar de haalbaarheid van elektronische controle wordt daarom afgewezen.

[verdachte 2]

De voorlopige hechtenis van verdachte is op dit moment geschorst voor de executie van een onherroepelijk opgelegde vrijheidsbenemende straf. In haar schorsingsbeslissing heeft de rechtbank opgenomen dat de voorlopige hechtenis van verdachte inzake Eris herleeft als de executie van de genoemde vrijheidsstraf is voltooid. De raadsman heeft aangevoerd dat dit op 12 mei 2021 het geval is en heeft de rechtbank verzocht de voorwaarden van deze schorsingsbeslissing aan te passen zodat verdachte vanaf 12 mei 2021 een andere onherroepelijk opgelegde vrijheidsstraf kan uitzitten. Het Openbaar Ministerie heeft zich tegen dit verzoek niet verzet en heeft een voorstel gedaan voor het anders opnemen van de voorwaarden van deze schorsing.
De rechtbank ziet het persoonlijk belang van verdachte als geschetst en zal het verzoek toewijzen. Het bevel tot schorsing voorlopige hechtenis en de daarin opgenomen voorwaarden zijn afzonderlijk opgemaakt.

[verdachte 3]

Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd verdachte [verdachte 3] voor het onderzoek Goudvink, dat recent aan het onderzoek Eris is toegevoegd, gevangen te nemen. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat er jegens [verdachte 3] ernstige bezwaren zijn gerezen voor strafrechtelijke betrokkenheid in het onderzoek Goudvink. De rechtbank verwijst daartoe onder meer naar de omstandigheid dat de BMW met daarin het aangetroffen wapen en de tas waarin het wapen zat aan [verdachte 3] kunnen worden toegeschreven, de verklaringen van [getuige 2] over waar zij met [verdachte 3] is geweest en de (telecom)gegevens van de telefoon van [getuige 2] en de aan [verdachte 3] toegeschreven telefoon(s). De rechtbank ziet ook gronden voor voorlopige hechtenis. Dit betekent dat de rechtbank de vordering gevangenneming zal toewijzen.

[verdachte 4]

De raadsvrouw heeft verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis wegens onvoldoende ernstige bezwaren voor betrokkenheid bij Charlie17 en deelname aan een criminele organisatie. Voorts ontbreken gronden voor voorlopige hechtenis voor deze feiten. Voor de resterende verdenking omtrent wapenbezit is artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering aan de orde. Het Openbaar Ministerie heeft zich verzet tegen opheffing.
De rechtbank is van oordeel dat nog steeds sprake is van ernstige bezwaren voor alle verdenkingen en overweegt daartoe het volgende. De kroongetuige heeft verklaard dat hij de avond van, naar later bleek, de liquidatie van [A] in [woonplaats] voor verdachte [verdachte 11] op een bepaald adres in [woonplaats] paraat moest staan. Uit het dossier komen aanwijzingen naar voren dat [verdachte 11] zich in de tenlastegelegde periode heeft beziggehouden met liquidaties en de voorbereidingen daartoe. De kroongetuige heeft verder verklaard dat op de avond van de liquidatie van [A] drie mannen bij hem en [B] in de auto zijn gestapt en dat hij bij hen geluiden van ijzer op ijzer hoorde. Twee van deze mannen zou hij hebben herkend als [C] en het neefje van [C] . Als de kroongetuige later foto’s worden getoond van [verdachte 12] en [verdachte 4] herkent hij deze personen als [C] en het neefje van [C] . Uit het dossier blijkt dat [verdachte 12] woonachtig in [woonplaats] was en de kroongetuige heeft verklaard dat hij de mannen die bij hem waren ingestapt naar [woonplaats] heeft gebracht. De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de verklaring van [B] , die onder meer heeft gezegd met dat bij hem en de kroongetuige in de auto twee of drie mannen zijn gestapt. Deze ernstige bezwaren maken naar het oordeel van de rechtbank ook dat er ernstige bezwaren zijn voor de verdenking van deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank ziet ook de gronden voor voorlopige hechtenis nog. Het verzoek tot opheffen wordt daarom afgewezen.
Gelet op het voorgaande, oordeelt de rechtbank dat de situatie zoals bedoeld in artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering zich op dit moment niet voordoet. Het verzoek om opheffing op die grond wordt dan ook afgewezen.

[verdachte 5] en [verdachte 6]

De raadsman van [verdachte 6] en de raadsman van [verdachte 5] hebben verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis inzake onderzoek Charon dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis. Het Openbaar Ministerie heeft zich ten aanzien van beide verdachten verzet tegen zowel het opheffen als de schorsing van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank oordeelt dat nog steeds sprake is van ernstige bezwaren tegen [verdachte 6] en [verdachte 5] voor betrokkenheid bij de liquidatie van [D] op 31 januari 2017 en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank neemt daarbij ten aanzien van beide verdachten dezelfde ernstige bezwaren aan.
De politie heeft in een aantal zogenoemde processen-verbaal van veredeling een aantal telefoonnummers en/of toestellen en/of berichten gelinkt aan verdachten in het onderzoek Eris.
In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat op 30 januari 2017 tussen 21.29 uur en 21.35 uur [verdachte 5] van [verdachte 11] , ten aanzien van wie in het onderzoek Eris ernstige bezwaren zijn aangenomen dat hij zich bezighield met de uitvoering van onder andere de liquidatie op [D] , de opdracht krijgt om te vertrekken naar De Meern. Namelijk blijkens foto’s van chatgesprekken op een BlackBerry onder [verdachte 11] inbeslaggenomen vindt het volgende chatgesprek plaats tussen de persoon veredeld als [verdachte 11] en het telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: * [telefoonnummer] ) met de contactnaam ‘ [contactnaam 1] ’ (toegeschreven aan [verdachte 5] ), waarin [verdachte 11] onder meer het volgende stuurt: “Hk. Vertrekken. [naam] weet waar. Rij Meernt. Gelijk” en “Uit alle torie”. Het aan [verdachte 5] toegeschreven telefoonnummer * [telefoonnummer] straalt op 31 januari 2017 om 01.02 uur een zendmast aan op de [adres] te [woonplaats] . Deze zendmast staat in de nabijheid van de A12 vlakbij De Meern. Tussen 01.05 uur en 01.35 uur stuurt blijkens foto’s van chatgegevens op een BlackBerry onder [verdachte 11] inbeslaggenomen de persoon veredeld als [verdachte 11] onder meer het volgende chatbericht naar telefoonnummer [telefoonnummer] met de contactnaam ‘ [contactnaam 2] ’ (toegeschreven aan [E] ): “ [nummer] ”, “Dan moet jij ze zetten. 20 min [straat] ” en “Stem even af met [bijnaam] ”. ‘ [bijnaam] ’ of ‘ [bijnaam] ’ is door het Openbaar Ministerie veredeld als [verdachte 5] . Op het adres [adres] in [woonplaats] woont [F] , bekend met de bijnaam ‘ [bijnaam] ’. Omstreeks 01.19 uur belt het aan [verdachte 5] toegeschreven telefoonnummer * [telefoonnummer] uit naar het telefoonnummer [telefoonnummer] (toegeschreven aan [E] ). Tijdens dit gesprek straalt het telefoonnummer * [telefoonnummer] een zendmast aan op de [adres] te [woonplaats] . Deze zendmast ligt naast de A12 te Zoetermeer. Diezelfde dag om 13.46 uur straalt het telefoonnummer * [telefoonnummer] en zendmast aan op de [adres] te [woonplaats] en kort daarna maakt een ander aan [verdachte 5] toegeschreven telefoonnummer [telefoonnummer] een sms-verbinding met het servicenummer 1233 en straalt daarbij een zendmast aan op de [adres] te [woonplaats] . De [adres] te [woonplaats] ligt hemelsbreed ongeveer 300 meter van het [adres] te [woonplaats] , zijnde een verblijfadres van [verdachte 11] . In de periode van 14.28 uur en 14.33 uur begeeft het aan [verdachte 5] toegeschreven telefoonnummer * [telefoonnummer] zich in de directe nabijheid van het aan [verdachte 6] toegeschreven telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: * [telefoonnummer] ).
Tussen 19.21 uur en 20.37 uur vindt blijkens foto’s van chatgesprekken op een BlackBerry onder [verdachte 11] inbeslaggenomen een chatgesprek plaats tussen een persoon veredeld als [verdachte 11] , en het telefoonnummer [telefoonnummer] met de contactnaam ‘ [contactnaam 3] ’, veredeld als [verdachte 11] . De persoon veredeld als [verdachte 11] stuurt hierbij de volgende berichten: “Ben je nog met [bijnaam] ”, “Halen jullie [G] . Zijn laat” en “ [bijnaam] weet. Ze moeten iets ophalen. Bij sport. Daarna [bijnaam] en dan kom ik naar sport”.
De persoon veredeld als [verdachte 11] geeft aan [verdachte 11] te kennen dat ‘ [bijnaam] ’ twee telefoons bij [verdachte 11] heeft gelaten, waardoor ze ‘alle twee’ niet zijn te bereiken. Om 19.53 uur belt het aan [verdachte 5] toegeschreven telefoonnummer * [telefoonnummer] uit naar het aan [verdachte 6] toegeschreven telefoonnummer * [telefoonnummer] . Dit is voor zowel het telefoonnummer * [telefoonnummer] als * [telefoonnummer] de laatste verbinding op 31 januari 2017. Om 21.20 uur wordt het aan [verdachte 5] toegeschreven telefoonnummer * [telefoonnummer] gebeld door het telefoonnummer [telefoonnummer] , toebehorend aan [H] , zijnde de ex-vriendin van [verdachte 5] . Nu hierbij geen zendmastgegevens werden weergegeven, is de telefoon kennelijk uitgeschakeld.
Omstreeks 22.30 uur wordt [D] geliquideerd op de [straat] te [woonplaats] . Op de plaats delict zijn onder meer 30 hulzen aangetroffen. Na forensisch onderzoek is gebleken dat het DNA-profiel van [verdachte 5] is aangetroffen op drie hulzen.
De aan [verdachte 5] en [verdachte 6] toegeschreven telefoonnummers maken op 1 februari 2017 om 00.34 uur (* [telefoonnummer] ) en om 10.07 uur (* [telefoonnummer] ) weer verbinding met een zendmast. Op diezelfde dag om 23.36 uur wordt met een onder [verdachte 5] inbeslaggenomen telefoon een foto genomen van een aantal biljetten van € 50,-, in een toilet van het [restaurant] in [woonplaats] , alwaar op dat moment een verjaardagsfeest gaande was van [verdachte 10] . Op 3 februari 2017 om 18.48 uur stuurt blijkens foto’s van chatgegevens op een BlackBerry onder [verdachte 11] inbeslaggenomen het telefoonnummer [telefoonnummer] met de contactnaam ‘ [contactnaam 1] ’, toegeschreven aan [verdachte 5] , het volgende bericht: “Ik moet de fiets gaan halen” en “ik wil niet lang wachten”. Om zowel 21.58 uur als 22.08 uur belt het telefoonnummer * [telefoonnummer] ( [verdachte 6] ) uit naar het telefoonnummer * [telefoonnummer] ( [verdachte 5] ) voor de duur van 51 seconden en 29 seconden. Voor het aan [verdachte 6] toegeschreven telefoonnummer * [telefoonnummer] is dit de laatste verbinding voordat omstreeks 02.41 uur een uitgebrande Renault Clio met kenteken [kenteken] wordt aangetroffen ter hoogte van De Zilk, gemeente Noordwijk (tussen de as Bloemendaal-Haarlem). Het originele kenteken van deze Renault Clio betrof [kenteken] . Die middag om 15.44 uur vindt blijkens foto’s/video’s van PGP-gesprekken op een onder [verdachte 11] inbeslaggenomen BlackBerry / harde schijf van PGP-chatgegevens het volgende chatgesprek plaats tussen ‘ [accountnaam] (toegeschreven aan [verdachte 11] ) en ‘ [accountnaam] ’ (toegeschreven aan [verdachte 7] ). ‘ [accountnaam] ’ stuurt het volgende bericht: “Tussen Bloemendaal en harlem. Lichterlaaie. Een van mijn mensen is zelfs bijna verbrand. Dan weet je”. Op 5 februari 2017 stuurt het telefoonnummer [telefoonnummer] , toebehorend aan [I] , zijnde de zwager van [verdachte 6] , het volgende (vertaalde) bericht naar het telefoonnummer * [telefoonnummer] : “Mijn man/gozer je was naar huis gegaan je moeder heeft je gezicht en zo gezien kijk ze huilt de hele tijd”. Op 7 februari 2017 wordt een loods op het [adres] te [woonplaats] ter inbeslagneming doorzocht. In dit pand werden onder andere metalen jerrycans, aanstekers, drie flessen ammonia en acht gestolen personenauto’s aangetroffen en inbeslaggenomen. In deze personenauto’s werden onder andere autopapieren en andere bescheiden aangetroffen van diverse voertuigen, waaronder van een Renault Clio met kenteken [kenteken] en een Renault Clio met kenteken [kenteken] .
De kroongetuige heeft verklaard dat [verdachte 6] en [verdachte 5] een moordteam vormen en dat [verdachte 6] zijn gezicht heeft verbrand rond de uitvoering van een liquidatie. Deze verklaring wordt ondersteund door het voornoemde en de bevindingen van de politie in de zaken Barbera en Armonk/Arford. In de zaak Armonk/Arford zijn [verdachte 6] en [verdachte 5] staande gehouden in een Renault Clio met vals kenteken [kenteken] . Het originele kenteken betrof [kenteken] . Bij de insluitingsfouillering van [verdachte 6] werd een sleutel gevonden van een Volkswagen Caddy waarin onder meer aanvalswapens zijn aangetroffen.
Gelet op het voornoemde is de rechtbank van oordeel dat sprake is van ernstige bezwaren tegen [verdachte 6] en [verdachte 5] in het onderzoek Charon. Ambtshalve overweegt de rechtbank dat zij de ernstige bezwaren ook ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten nog aanwezig acht. De rechtbank wijst de verzoeken tot opheffing van de voorlopige hechtenis daarom af.
Wat betreft het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van
[verdachte 6]overweegt de rechtbank dat de ernst van het feit en de aanname van de twaalfjaarsgrond zich in beginsel niet verdragen met een schorsing van de voorlopige hechtenis, tenzij sprake is van uitzonderlijk zwaarwegende persoonlijke belangen. Namens verdachte is eerder een persoonlijk belang geschetst. Hoewel de rechtbank dit belang ziet, vormt dit naar haar oordeel echter niet een zodanig uitzonderlijk en zwaarwegend belang dat dit moet prevaleren boven het maatschappelijk belang bij voortzetting van de voorlopige hechtenis. Het verzoek tot schorsing wordt daarom afgewezen.
Wat betreft het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van
[verdachte 5]overweegt de rechtbank dat de ernst van het feit en de aanname van de twaalfjaarsgrond zich in beginsel niet verdragen met een schorsing van de voorlopige hechtenis, tenzij sprake is van uitzonderlijk zwaarwegende persoonlijke belangen. Namens verdachte is geen zwaarwegend persoonlijk belang geschetst. Het verzoek tot schorsing wordt daarom afgewezen.

[verdachte 7]

De raadsvrouw heeft verzocht om opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis dan wel om een haalbaarheidsonderzoek naar elektronische controle als voorwaarde voor schorsing van de voorlopige hechtenis. Het Openbaar Ministerie heeft zich hiertegen verzet.
Voorlopige hechtenis opheffen
De rechtbank oordeelt dat nog steeds sprake is van ernstige bezwaren en gronden en overweegt daartoe het volgende. Op de telefoon die door de politie wordt toegeschreven aan verdachte [verdachte 11] zijn afbeeldingen aangetroffen van PGP-gesprekken met onder meer een account genaamd ‘ [accountnaam] ’. Deze accountnaam is door de politie veredeld op verdachte [verdachte 7] . In het betreffende proces-verbaal van veredeling komen verschillende kenmerken naar voren die op [verdachte 7] betrekking zouden hebben. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat [verdachte 11] zich bezighoudt met liquidaties en de voorbereiding daarvan en ook dat een PGP-account dat door de politie is veredeld op [verdachte 11] over deze activiteiten berichten stuurt naar ‘ [accountnaam] ’, door de politie veredeld op [verdachte 7] . De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing daarom af.
Voorlopige hechtenis schorsen
Namens verdachte is verzocht de voorlopige hechtenis te schorsen en is als persoonlijke belang gesteld dat verdachtes echtgenote en kinderen vanuit Spanje naar Nederland verhuizen, omdat de verblijfsvergunning van verdachte echtgenote in Spanje is beëindigd. Het Openbaar Ministerie heeft zich tegen dit verzoek verzet.
De rechtbank overweegt dat de ernst van de feiten en de aanname van de twaalfjaarsgrond zich in beginsel niet verdragen met een schorsing van de voorlopige hechtenis, tenzij sprake is van uitzonderlijk zwaarwegende persoonlijke belangen. Hoewel namens verdachte een concreet persoonlijk belang is geschetst, weegt de rechtbank dit in het licht van de ten laste gelegde feiten niet zwaarder dan het strafvorderlijk belang tot voortzetting van de voorlopige hechtenis. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen. Gelet hierop ziet de rechtbank ook geen aanleiding de haalbaarheid van elektronische controle als voorwaarde bij een mogelijke schorsing te onderzoeken. Ook dit verzoek wordt afgewezen.

[verdachte 9]

is verdachte in het onderzoek TGO Lis en deze rechtbank heeft de gevangenhouding van verdachte in mei 2020 bevolen en in oktober 2020 opgeheven wegens onvoldoende ernstige bezwaren. Het Openbaar Ministerie heeft verdachte op 9 maart 2021 wederom aangehouden wegens nieuwe feiten en omstandigheden. Dit heeft geleid tot de vordering gevangenhouding van verdachte die het Openbaar Ministerie ter terechtzitting van 15 maart 2021 heeft gedaan. De raadsman heeft zich hiertegen verzet en heeft – kort gezegd – aangevoerd dat de verklaring van de getuige [getuige 3] er niet toe kan leiden dat er wederom sprake is van ernstige bezwaren. Hij heeft dan ook verzocht om de vordering af te wijzen.
De rechtbank heeft op 16 oktober 2020 geoordeeld dat er sprake was van onvoldoende ernstige bezwaren om de voorlopige hechtenis te dragen, niet dat er in het geheel geen sprake was van ernstige bezwaren. De rechtbank ziet op dit moment wederom voldoende ernstige bezwaren zoals het aantreffen van DNA van [verdachte 8] en [verdachte 3] op een hoopje kleding in de buurt van een in brand staande auto, dat een anonieme getuige verklaart over de betrokkenheid van [verdachte 3] , [verdachte 8] en [verdachte 9] bij de moord in TGO Lis en dat recentelijk getuige [getuige 3] ook heeft verklaard over de betrokkenheid van deze drie personen bij dit feit, ondanks dat deze verklaring nog nader zal moeten worden onderzocht. De rechtbank vindt ook de getapte gesprekken die [verdachte 8] heeft gevoerd na zijn aanhouding naar aanleiding van de getuigenverklaring van [nummer] relevant. Uit deze gesprekken komen aanwijzingen naar voren dat [verdachte 8] denkt dat [getuige 3] deze anonieme getuige is en lijkt hij zich druk te maken over de wetenschap van [getuige 3] over bepaalde feiten. De rechtbank ziet ook gronden voor voorlopige hechtenis. Dit betekent dat de rechtbank de vordering gevangenhouding zal toewijzen.

[verdachte 8]

is verdachte in het onderzoek TGO Lis waarvoor hij twee keer eerder in voorlopige hechtenis heeft gezeten. In het onderzoek Eris heeft deze rechtbank de gevangenhouding van verdachte in mei 2020 bevolen en in oktober 2020 opgeheven wegens onvoldoende ernstige bezwaren. Het Openbaar Ministerie heeft verdachte op 9 maart 2021 wederom aangehouden wegens nieuwe feiten en omstandigheden. Dit heeft geleid tot de vordering gevangenhouding van verdachte die het Openbaar Ministerie ter terechtzitting van 15 maart 2021 heeft gedaan. De raadsvrouw heeft zich hiertegen verzet en heeft – kort gezegd – aangevoerd dat de verklaring van de getuige [getuige 3] er niet toe kan leiden dat er wederom sprake is van ernstige bezwaren. Zij heeft dan ook verzocht om de vordering af te wijzen.
De rechtbank heeft op 16 oktober 2020 geoordeeld dat er sprake was van onvoldoende ernstige bezwaren om de voorlopige hechtenis te dragen, niet dat er in het geheel geen sprake was van ernstige bezwaren. De rechtbank ziet op dit moment wederom voldoende ernstige bezwaren, zoals het aantreffen van DNA van verdachte en [verdachte 3] op een hoopje kleding in de buurt van een in brand staande auto, dat een anonieme getuige verklaart over de betrokkenheid van [verdachte 3] , [verdachte 8] en [verdachte 9] bij de moord in TGO Lis en dat recentelijk getuige [getuige 3] ook heeft verklaard over de betrokkenheid van deze drie personen bij dit feit, ondanks dat deze verklaring nog nader zal moeten worden onderzocht. De rechtbank vindt ook de getapte gesprekken die [verdachte 8] heeft gevoerd na zijn aanhouding naar aanleiding van de getuigenverklaring van [nummer] relevant. Uit deze gesprekken komen aanwijzingen naar voren dat [verdachte 8] denkt dat [getuige 3] deze anonieme getuige is en lijkt hij zich druk te maken over de wetenschap van [getuige 3] over bepaalde feiten. De rechtbank ziet ook gronden voor voorlopige hechtenis. Dit betekent dat de rechtbank de vordering gevangenhouding zal toewijzen.

[verdachte 10]

De raadsvrouw heeft verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis wegens gebrek aan ernstige bezwaren of gronden, dan wel omdat artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) inmiddels aan de orde is. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht tot schorsing van de voorlopige hechtenis, zodat verdachte kan beginnen met een penitentiair programma in een straf die hij aan het uitzitten was voordat hij voor verdenkingen in het onderzoek Eris in voorlopige hechtenis kwam. Het Openbaar Ministerie heeft zich tegen al deze verzoeken verzet.
De rechtbank is van oordeel dat er nog steeds sprake is van ernstige bezwaren en gronden voor de verdenking van deelname aan een criminele organisatie. Uit het dossier blijken de volgende ernstige bezwaren voor deelname aan een criminele organisatie. Ten aanzien van medeverdachte [verdachte 11] zijn in het onderzoek Eris ernstige bezwaren aangenomen voor de verdenking dat [verdachte 11] zich bezighield met de uitvoering van liquidaties. Uit het dossier kan worden afgeleid dat sommige personen binnen [naam] een uitvoerende rol hadden en dat zij 24/7 ten dienste van [verdachte 11] stonden. Ook over verdachte [verdachte 10] wordt verklaard dat hij 24/7 klaar stond voor [verdachte 11] en blijkt uit een chat tussen [verdachte 10] en [verdachte 11] dat [verdachte 10] mogelijk verantwoording aan [verdachte 11] moet afleggen over zijn bezigheden. Verder blijkt uit het dossier dat verdachte meermalen telefonisch contact heeft gehad met personen die binnen het Eris onderzoek ook worden verdacht van deelname aan dezelfde criminele organisatie. Uit de aard van de verdenking van deelname aan een criminele organisatie volgt het recidivegevaar. De rechtbank zal het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wegens gebrek aan ernstige bezwaren en gronden om die reden af wijzen. Gelet op de aard van de verdenking en de straffen die op een dergelijke verdenking staan, oordeelt de rechtbank dat de situatie zoals bedoeld in artikel 67a, derde lid Sv zich op dit moment niet voordoet. Het verzoek tot opheffen wordt daarom ook op die grond afgewezen.
De rechtbank overweegt dat verdachte met het aanvoeren van het belang tot het uitzitten van een andere, onherroepelijke vrijheidsbenemende straf (penitentiair programma) een concreet persoonlijk belang heeft gesteld dat boven het strafvorderlijk belang tot voorzetting van de voorlopige hechtenis dient te prevaleren. De rechtbank zal de voorlopige hechtenis in het onderzoek Eris dan ook schorsen net zoals zij bij andere verdachten die ook nog een straf uit andere hoofde dienen uit te zitten, heeft gedaan. De rechtbank overweegt daarbij dat deze schorsing geldt voor de duur van de executie van de onherroepelijke straf en dat de voorlopige hechtenis inzake de verdenking van deelname aan een criminele organisatie in het onderzoek Eris daarna weer herleeft. Het is niet aan de rechtbank om te bepalen of verdachte het resterende deel van zijn straf in een penitentiair programma kan doorbrengen of dat hij de hem opgelegde onherroepelijke vrijheidsstraf zal moeten uitzitten. De rechtbank wijst het verzoek tot schorsing in zoverre dus toe. Het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis is afzonderlijk opgemaakt.
Gelet op het voorgaande, oordeelt de rechtbank dat de situatie zoals bedoeld in artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering zich op dit moment niet voordoet. Het verzoek om opheffing op die grond wordt dan ook afgewezen.
Deze beslissingen zijn genomen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mrs. L.M.G. de Weerd en O.P. van Tricht, rechters, bijgestaan door mrs. N. Kruijswijk en B. van Dam als griffier.