ECLI:NL:RBMNE:2021:1043
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke beroepsprocedure
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 16 maart 2021, is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Dit verzoek was ingediend door de verzoeker in het kader van een beroepsprocedure tegen een beslissing op bezwaar van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedateerd 11 september 2020. De rechtbank had eerder, op 15 maart 2021, het beroep van de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend en de verzoeker geen geldige reden had opgegeven voor de vertraging.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Volgens artikel 8:81 Awb kan de voorzieningenrechter, indien er beroep is ingesteld tegen een besluit, op verzoek een voorlopige voorziening treffen als er onverwijlde spoed vereist is, gelet op de betrokken belangen. In dit geval was het beroep van de verzoeker echter al niet-ontvankelijk verklaard, waardoor de zaak finaal was afgedaan. Er was derhalve geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, en het verzoek werd afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. De uitspraak zal openbaar worden gemaakt op rechtspraak.nl.