ECLI:NL:RBMNE:2021:1023

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
20/3723
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor het vellen van bomen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, wonend in [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen een omgevingsvergunning die op 1 september 2020 was verleend aan aannemersbedrijf [aannemersbedrijf] voor het vellen van vijf bomen op een perceel in [woonplaats]. Na een eerdere schorsing van de vergunning op 23 oktober 2020, heeft de vergunninghouder op 27 oktober 2020 verklaard de kapwerkzaamheden op te schorten. Verzoeker trok zijn verzoek om een voorlopige voorziening in, maar vroeg wel om vergoeding van de proceskosten, omdat drie van de bomen toch gekapt waren en één zwaar beschadigd was.

De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel verzoeker verontwaardigd was over de kap en beschadiging van de bomen, het verzoek om een voorlopige voorziening was ingetrokken. Dit betekende dat er geen ruimte was om inhoudelijk op de zaak in te gaan. De rechter merkte op dat verzoeker zijn doel had bereikt door de toezegging van de vergunninghouder om de werkzaamheden op te schorten. De voorzieningenrechter concludeerde dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, geen bezwaar had tegen de proceskostenvergoeding, aangezien er niet op het verzoek was gereageerd.

Uiteindelijk werd de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 534,-, en werd bepaald dat het betaalde griffierecht op grond van de Algemene wet bestuursrecht door de griffier zou worden terugbetaald. De uitspraak werd gedaan door mr. K. de Meulder, in aanwezigheid van griffier mr. M.H.L. Debets, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3723

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 februari 2021 in de zaak tussen

[verzoeker], wonend in [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. Y. Kliphuis),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

(gemachtigde: mr. A. Scharff).

Procesverloop

Met het besluit van 1 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan aannemersbedrijf [aannemersbedrijf] (hierna: vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het vellen van vijf bomen op het perceel aan de [adres] in [woonplaats].
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 23 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter de omgevingsvergunning geschorst en bepaald dat het verzoek inhoudelijk op zitting zal worden behandeld op dinsdag 27 oktober 2020.
Op dinsdagochtend 27 oktober 2020 heeft opdrachtgever [opdrachtgever] namens de vergunninghouder verklaard de kapwerkzaamheden op te schorten totdat op bezwaar is beslist.
Vervolgens heeft verzoeker het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken met een verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten die hij heeft gemaakt.
Verweerder heeft niet gereageerd op dit verzoek.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter op 12 februari 2021 laten weten dat, ondanks de toezegging om niet te kappen, drie van de bomen toch zijn gekapt en eentje zwaar beschadigd is.

Overwegingen

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat hij zich de verontwaardiging van verzoeker over het kappen en beschadigen van de bomen goed kan voorstellen. Maar omdat het verzoek om een voorziening te treffen is ingetrokken, heeft de voorzieningenrechter geen ruimte om daar inhoudelijk op in te gaan.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten in bestuursrechtelijke gedingen is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. De voorzieningenrechter overweegt dat het verzoek om een voorlopige voorziening was ingediend met het doel om te voorkomen dat de bomen zouden worden gekapt. Vergunninghouder heeft laten weten de werkzaamheden op te schorten totdat beslist is op het bezwaarschrift. Verzoeker heeft daarmee dus bereikt wat hij met zijn verzoek wilde bereiken. Daarom heeft hij het verzoek ook ingetrokken, met verzoek om proceskostenveroordeling.
4. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van verzoeker. De rechtbank leidt hier uit af dat verweerder er geen bezwaar tegen heeft om de proceskosten van verzoeker te vergoeden. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding om verweerder niet te veroordelen in de proceskosten.
5. De voorzieningenrechter stelt de proceskosten van verzoeker die verweerder moet betalen vast op € 534, - (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).
6. Omdat het verzoek is ingetrokken vanwege de toezegging van vergunninghouder, wordt het betaalde griffierecht op grond van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb door de griffier terugbetaald.

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder tot betaling van € 534,- aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 18 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.