ECLI:NL:RBMNE:2021:1020

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
16/243115-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet op de A6 in Almere

Op 16 maart 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 mei 2018 openlijk geweld heeft gepleegd op de Rijksweg A6 in Almere. De verdachte, een motorrijder, was betrokken bij een incident waarbij meerdere motorrijders in vereniging geweld hebben gepleegd tegen verschillende personen, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders, na het stilzetten van het verkeer, zijn afgestapt en de aangevers hebben aangevallen, wat resulteerde in lichamelijk letsel voor de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor openlijke geweldpleging en overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, een taakstraf van 140 uren en een geldboete van € 500,-. Daarnaast werd de rijbevoegdheid van de verdachte voor 2 maanden ontzegd, eveneens voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat leidde tot een lagere taakstraf dan oorspronkelijk passend geacht. De benadeelde partij, [slachtoffer 1], heeft een schadevergoeding van € 996,08 toegewezen gekregen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/243115-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 16 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.J. Lambers en van hetgeen verdachte en zijn de raadsvrouw mr. N. Wijkman, advocaat te Almere, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer 1] en namens hem mevrouw
[A] van Slachtofferhulp Nederland naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
primair
op 20 mei 2018 te Almere en/of Lelystad, op de Rijksweg A6 in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] ;
subsidiair
op 20 mei 2018 te Almere en/of Lelystad samen met (een) ander(en) [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] heeft mishandeld;
feit 2
op 20 mei 2018 te Almere, als bestuurder van een motorfiets, daarmee rijdende op de Rijksweg A6, zich zodanig heeft gedragen waardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 primair en feit 2 [1]
[slachtoffer 2]heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 20 mei 2018 reed ik in mijn auto, een Seat Ibiza, samen met mijn neefje [slachtoffer 4] . Mijn broer reed achter mij in een Seat Leon. Bij hem in de auto zat mijn vader. Ik hoorde mijn neefje zeggen dat de motorrijders gestopt en afgestapt waren en dat mijn broer daar ook stilstond. Vervolgens heb ik de auto in zijn achteruit gezet en ben ik teruggereden. Toen ik uit mijn auto stapte, dit was op de A6, zag en voelde ik dat ik gelijk op mijn gezicht werd geslagen. Ik voelde dat ik op mijn kaak geraakt werd door deze motorrijder. Ik voelde op dat moment een pijnscheut door mijn kaak trekken. Het kenteken van zijn motor was [kenteken] . Vervolgens ontstond er over en weer duwen en trekken. Hierop voelde ik van achter een harde trap tegen mijn onderbeen. Ik voelde op dat moment pijn in mijn onderbeen. Door de trap verloor ik mijn evenwicht en kwam ik midden op de snelweg op de grond te liggen. Toen ik daar op de grond lag voelde ik dat ik een trap tegen mijn hoofd kreeg. Daarnaast voelde ik dat ik een trap tegen mijn zij kreeg. Door deze trappen had ik pijn. Ik zag dat mijn vader iemand van mij af trok. Ik zag dat mijn vader enkele vuistslagen op zijn hoofd kreeg omdat hij de motorrijder wegduwde. [2] Daarnaast zag ik dat mijn broer ook een paar klappen kreeg. Ik zag toen het incident voorbij was dat er een rij auto's achter ons stond. Tijdens dat ik werd geslagen en geschopt zag ik wel dat er enkele auto's langs ons heen reden. [3]
[slachtoffer 3]heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 20 mei 2018 reed ik in mijn auto, een Seat Leon, op de A6 bij Almere. Ik zag dat de motorrijders vaart verminderden waardoor ik moest remmen. Toen ik stil stond zag ik dat er acht à negen van de motorrijders afstapten van hun motor. Ik zag dat een van deze motorrijders gelijk een trap tegen de spiegel van mijn auto gaf waardoor de spiegel uit zijn voegen ging. Ik zag dat deze motorrijder vervolgens de bestuurdersdeur van mijn auto opentrok. Ik zag en voelde dat ik vervolgens direct twee à drie vuistslagen van deze man kreeg. Ik voelde dat hij mij met kracht op mijn kaak raakte. Ik voelde dat er een pijnscheut door mijn kaak trok. [4] Ik zag dat mijn broertje eraan kwam rennen. Ik zag dat mijn broertje tegen werd gehouden door een van de motorrijders. Ik zag dat mijn broertje op dat moment met de vuist van een motorrijder achter hem een klap kreeg in zijn gezicht. Ik zag dat hij geraakt werd op zijn wang. Ik zag dat mijn broertje ook van achteren onderuit werd geschopt door een van de motorrijders. Ik zag dat mijn broertje midden op de A6 op de grond viel. Ik zag dat toen mijn broertje op de grond lag er vier van de motorrijders naar hem toeliepen en schoppende bewegingen maakte richting zijn hoofd. Ik zag dat hij verschillende schoppen op zijn hoofd kreeg. Toen ben ik ertussen gesprongen. Ik zag en voelde wel dat ik vervolgens zelf weer twee vuistslagen op mijn kaak kreeg. Dit was dezelfde motorrijder die in eerste instantie was begonnen mij te slaan. Toen ik terug liep naar de auto zag ik dat het om mij heen barstte van de auto's. We stonden ook midden op de snelweg wat een erg gevaarlijke situatie opleverde. [5]
[slachtoffer 1]heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Ik zat bij mijn zoon [slachtoffer 3] in het voertuig. Mijn zoon [slachtoffer 2] reed in een voertuig voor ons. [slachtoffer 2] zat samen met [slachtoffer 4] in het voertuig. Opeens stonden we stil. De motorrijders hadden de A6 gewoon stilgezet. Ik zag motorrijder 1 direct naar de deur van de rechter achterzijde van ons voertuig komen. Ik zag dat hij de deur opentrok. Op dit zelfde moment hoorde en zag ik dat er tegen de linker zijkant van het voertuig werd aangeschopt. Motorrijder 1 begon te schoppen en te slaan in de auto in mijn richting. Ik bleef hem afweren. Ik zag in mijn ooghoek dat mijn zoon [slachtoffer 2] achteruit aan kwam rijden. Ik zag dat [slachtoffer 2] uitstapte. Ik zag dat hij door twee motorrijders belaagd werd en de man die bij mij stond, motorrijder 1, rende ook direct naar [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] werd belaagd. Ik zag dat [slachtoffer 2] een lowkick kreeg en onderuit ging. Ik zag dat hij geschopt werd door motorrijder 1. Ik zag op ditzelfde moment dat [slachtoffer 3] werd geslagen door motorrijder 2. Ik heb een vuistslag gezien die [slachtoffer 3] kreeg. Ik rende direct uit de auto naar [slachtoffer 2] . Ik drukte motorrijder 1 aan de kant. Ik wilde mijn zoon [slachtoffer 2] oppakken. Ik voelde dat ik in mijn rechterzij werd geschopt. Ik draaide mij om, stapte omhoog en keek motorrijder 1 in zijn vizier. Ik zag in mijn ooghoek dat er een schop in de richting van mijn gezicht kwam. Ik weerde deze met mijn rechterarm af. Ik voelde dat hier een trap tegenaan kwam. Ik keek even kort achterom en keek zo bij weer een andere motorrijder in de ogen. [6]
[slachtoffer 4]heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 20 mei 2018 zat ik in de auto met [slachtoffer 2] . Wij reden op de A6. Ik zag dat de motorrijders langzamer gingen rijden. [7] Omdat [slachtoffer 2] en ik zagen dat de rest stil stond heeft [slachtoffer 2] de auto stilgezet en reden wij achterruit terug naar de locatie waar zij stil stonden. Ik zag dat [slachtoffer 2] de auto uitstapte. Ik zag dat er direct een motorrijder op hem af kwam. Ik zag dat [slachtoffer 2] door het contact met deze motorrijder terug tegen de deur van de auto aan kwam. Ik stapte op dit moment uit en liep voor de auto langs. Ik zag dat de motorrijder die eerder [slachtoffer 2] aan viel nu op mij afkwam. Ik voelde dat ik door deze motorrijder geraakt werd. Ik voelde dat zijn handschoen mij op mijn voorhoofd raakte. Hij sloeg mij dus. Ik zag later dat ik een schaafplek op mijn voorhoofd had. Hierop zag ik dat de motorrijder weer naar [slachtoffer 2] liep. Hierna is de motorrijder weer op mij afgekomen. Ik voelde dat ik twee klappen kreeg van de motorrijder. Ik zag later dat ik ook van deze twee klappen een schaafwondje in mijn gezicht had. Tijdens het moment dat ik de laatste twee klappen kreeg van de motorrijder zag ik dat [slachtoffer 2] viel. Ik zag dat hij achterover op de snelweg viel. Ik zag dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] naar [slachtoffer 2] toe renden om hem te helpen. Ik zag dat [slachtoffer 1] als eerste bij [slachtoffer 2] was en hem overeind wilde helpen. Ik zag op dat moment dat zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] schoppen kregen. [8]
Verbalisant [verbalisant 1]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 20 mei 20218 bereed ik de A6 bij Almere. Op een gegeven moment zag ik dat de groep dichterbij mijn voertuig kwam rijden. Ik zag dat 1 van de motoren voor mij begon te rijden. Op dat moment reed ik op de meest linker gelegen rijbaan. Mijn snelheid schat ik op rond de 100 km/h. Doordat de bestuurder van de genoemde motor ook echt voor mij begon te rijden, moest ik wel afremmen. Ik keek achter mij en zag dat letterlijk de gehele snelweg A6 op genoemde locatie werd stil gezet. Ik keek vervolgens achterom en zag dat diverse motorrijders ruzie begonnen te maken met de personen in beide auto's achter mij. Ook zag ik dat in ieder geval 2 personen achter mij werden geslagen door diverse motorrijders. Vervolgens zag ik voor mij een personenauto stoppen. Ik zag dat uit dit voertuigen een aantal mannen stapten. Ik zag dat ook deze mannen geslagen werden door diverse motorrijders. Ik zag dat 1 persoon die klappen had gekregen, flink bloedde aan zijn gezicht. [9] Wat ik heb kunnen zien is dat de gehele groep motorrijders zich als een groep richtte tegen de inzittende van de genoemde voertuigen. Daarnaast heeft de groep motorrijders het verkeer in groot gevaar gebracht. [10]
Verbalisant [verbalisant 2]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs:
Ik deed onderzoek naar de camerabeelden van een mishandeling gepleegd op
20 mei 2018 op de rijksweg A6.
Bestand 11: Camerabeelden gemaakt op de rijksweg A6 ter hoogte van de afslag
Lelystad. [11]
Bestand 8 (vechtpartij gefilmd door getuige): ik zag dat de beelden wederom vanuit de auto werden gefilmd. Ik herkende de gefilmde locatie als de A6 richting Lelystad, tussen knooppunt Almere en afrit 7 Almere Buiten. Ik zag dat motorrijder 4 direct van zijn motor afstapte op het moment dat de Seat Leon tot stilstand kwam. Ik zag dat motorrijder 1 aan kwam richting de bestuurderszijde van de Seat Leon. Ik zag dat motorrijder (de rechtbank begrijpt: motorrijder 1) het bestuurdersportier van de Seat Leon open trok. Ik zag dat motorrijder 4 behorende bij motor 4 bij het achterportier stond van de Seat Leon. Ik zag dat het bovenlichaam van motorrijder 4 naar achteren gebogen was. Ik zag dat de beweging er op leek alsof hij een trap had gegeven in de richting van de passagier in de Seat Leon met zijn rechterbeen. Ik zag dat motorrijder 4 zijn been terug trok. Ik zag dat de linkerhand van motorrijder 4 in de auto was. Ik zag dat de motorrijder 4 zijn armen wijd spreidde. [12]
Bestand 9 (vechtpartij gefilmd door aangever [slachtoffer 4] ): ik herkende de locatie als de A6 ter hoogte van afslag 7 Almere Buiten. [13] Ik zag dat aangever [slachtoffer 2] nadat hij uitstapte direct stil bleef staan en bijna gelijktijdig naar achteren bewoog met zijn lichaam. Ik zag dat het leek alsof aangever [slachtoffer 2] naar achteren geslagen dan wel geschopt werd door motorrijder 1. Ik zag op ongeveer een meter afstand van aangever [slachtoffer 2] motorrijder 1. Ik zag dat motorrijder 1 in gevechtshouding stond. Ik zag dat motorrijder 1 zijn vuisten gebald had en deze dreigend voor zijn lichaam hield. [14] Ik zag dat motorrijder 1 met zijn rechterarm en vuist maaiend sloeg in de richting van het gezicht van aangever [slachtoffer 2] . Ik zag dat motorrijder 1 zich afwende van aangever [slachtoffer 2] en met zijn vuisten gebald liep in de richting van aangever [slachtoffer 4] . Ik zag dat aangever [slachtoffer 2] van achteren hard tegen het rechterbeen werd getrapt door motorrijder 4. Ik zag dat aangever [slachtoffer 2] zijn evenwicht verloor en op de grond viel. Ik zag dat aangever [slachtoffer 4] weg begon te rennen van motorrijder 1. Ik zag een shot waarbij motorrijder 1 dusdanig dicht bij aangever [slachtoffer 4] stond dat het bijna niet anders kan dan dat er fysiek contact is. Ik zag dat de schermutseling weer in beeld kwam. Ik zag dat aangever [slachtoffer 2] tegenover motorrijder 4 stond. Ik zag dat er tegenover [slachtoffer 1] een motorrijder stond. Ik zag dat de motorrijder zijn rechterarm schuin naar achteren had en zijn rechterhand tot vuist gebald had. Ik zag dat de hand van de motorrijder met kracht richting aangever [slachtoffer 1] ging. Ik zag dat het beeld weer weg draaide waardoor ik niet kon zien of aangever [slachtoffer 1] geraakt werd. Ik zag dat het beeld daar op weer terugdraaide. Ik zag dat de rechterarm van de motorrijder gestrekt was richting aangever [slachtoffer 1] . [15]
Bestand 11: ik zag dat motor 1 over de vluchtstrook twee auto's inhaalde welke op de afrit reden. Ik zag dat motorrijder 4 het zelfde deed. [16]
Verbalisant [verbalisant 2]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 5 november 2018 las ik de bevindingen van politieambtenaar [verbalisant 1] . Ik las dat [verbalisant 1] bevond dat hij tot stoppen werd gedwongen door een motorrijder, deze motorrijder afstapte en links voorbij de auto liep. Ik heb hierop de beelden gekeken. Ik zag op de beelden dat er vlak na het tot stilstand komen, één motorrijder langs de auto loopt in de richting van de Seat Leon. Ik zag dat dit motorrijder 1 was. Derhalve stel ik vast dat motorrijder 1 ook degene is geweest die politie ambtenaar [verbalisant 1] tot stilstand dwong. [17]
Verdachteheeft ter terechtzitting van 2 maart 2021 onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
U, voorzitter, houdt mij voor dat ik in het procesdossier wordt aangeduid als ‘motorrijder 4’ en de motor waarop ik zou hebben gereden wordt aangeduid als ‘motor 4’ en vraagt mij of dat klopt. Dat klopt. Toen het verkeer was stilgezet ben ik naar een van de auto’s toegelopen. U, voorzitter, houdt mij voor dat uit het procesdossier blijkt dat motorrijder 4 op de Seat Leon, waarin aangevers
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] zaten, is afgelopen. Het ging inderdaad om de Seat Leon. Ik heb het portier van de auto opengetrokken en een trappende beweging gemaakt. Vervolgens zag ik iemand met een Lifehammer lopen. U, voorzitter, houdt mij voor dat uit het procesdossier blijkt dat dit aangever [slachtoffer 2] is geweest. Dat kan kloppen. Ik ben op hem afgelopen en heb hem naar de grond gebracht door hem te trappen.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één feit.
Bewijsoverweging feit 1 primair
Nummering motorrijders
Aangever [slachtoffer 1] heeft het in zijn verklaring over motorrijder 1 en motorrijder 2. Hij geeft een omschrijving van motorrijder 1 en verklaart over de handelingen die motorrijder 1 heeft verricht. Ook ten aanzien van motorrijder 2 verklaart aangever over de handelingen die door deze motorrijder zijn verricht. Gelet hierop in combinatie met wat is weergegeven in het proces-verbaal van beschrijving van de camerabeelden, begrijpt de rechtbank het zo dat waar aangever [slachtoffer 1] in zijn verklaring spreekt over ‘motorrijder 1’ dit ‘motorrijder 4’ moet zijn en waar hij spreekt over ‘motorrijder 2’ dit ‘motorrijder 1’ moet zijn.
Openlijk geweld
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat slechts kan worden bewezen dat verdachte een schoppende beweging in de richting van [slachtoffer 1] heeft gemaakt en [slachtoffer 2] heeft geschopt. De rechtbank verwerpt dat verweer.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen worden dat er openlijk geweld is gepleegd tegen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] .
De vraag is of de bijdrage van verdachte aan het geweld zodanig was dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat hij dit geweld in vereniging heeft gepleegd. Op basis van vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet hiervoor kunnen worden vastgesteld dat verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd. Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte, samen met verschillende andere motorrijders, agressief was richting aangevers en dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschopt. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake van een voldoende significante bijdrage aan het geweld en is zijn opzet daar ook op gericht geweest. Dat geldt ook voor de andere motorrijders die geweld hebben gepleegd jegens [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] . De rechtbank acht op basis van het hiervoor genoemde ook een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en deze motorrijders met betrekking tot het plegen van het openlijk geweld tegen de aangevers bewezen. De rechtbank benadrukt daarbij dat deze samenwerking bij openlijk geweld niet evident hoeft te zijn, maar dat er dit geval sprake is van een samenstel van uiteenlopende, tegen personen gerichte geweldshandelingen die plaatsvinden binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband waarin niet geheel duidelijk is wat ieders rol is geweest. Nu de rechtbank komt tot bewezenverklaring van openlijke geweldpleging is verdachte ook strafrechtelijk aansprakelijk voor het niet door hemzelf gepleegde, in de tenlastelegging vermelde, geweld.
De rechtbank zal feit 1 primair bewezen verklaren (zoals hieronder onder kopje 5 is weergegeven).
Bewijsoverweging feit 2
De raadsvrouw heeft allereerst aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die een wheely heeft gemaakt. De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat op basis van het procesdossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die een wheely heeft gemaakt en zal verdachte daarvan dan ook (partieel) vrijspreken.
De raadsvrouw heeft daarnaast bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte (‘motorrijder 4’) de vluchtstrook heeft gebruikt, omdat op basis van bestand 10, beschreven op pagina 192 van het procesdossier, niet kan worden vastgesteld welk van de motoren op de rijbaan en welk van hen op de vluchtstrook reden. De rechtbank verwerpt dat verweer.
Op basis van de beschrijving van bestand 11 en de ‘still’ (foto 51) en de beschrijving daarvan, zoals bij de bewijsmiddelen opgenomen, kan worden vastgesteld dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de vluchtstrook en daarbij verschillende auto’s rechts heeft ingehaald. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de waarneming van de verbalisant die de bewegende beelden heeft bekeken.
De rechtbank zal feit 2 bewezen verklaren (zoals hieronder onder kopje 5 is weergegeven).

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
primair
op 20 mei 2018 te Almere, openlijk, te weten op de Rijksweg A6, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen te weten,
- [slachtoffer 2] ,
- [slachtoffer 3] ,
- [slachtoffer 1] en
- [slachtoffer 4]
door
- het meerdere malen stompen/slaan in/tegen het gezicht/het hoofd van die [slachtoffer 2] ,
- het meerdere malen trappen/schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] , terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag,
- het meerdere malen stompen/slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] ,
- het meerdere malen stompen/slaan in/tegen het gezicht/het hoofd van die [slachtoffer 1] ,
- het meerdere malen schoppen/trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
- het één of meerdere malen stompen/slaan in/tegen het gezicht/het hoofd van die
[slachtoffer 4] ;
feit 2
op 20 mei 2018 in Nederland als bestuurder van een voertuig (motorfiets), daarmee rijdende op de Rijksweg A6, met zijn, verdachtes, voertuig gebruik heeft gemaakt van de vluchtstrook en daarbij meerdere voor hem, verdachte, rijdende personenauto’s, niet links, maar rechts heeft ingehaald, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg kon worden veroorzaakt.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 2
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 1 maand, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een taakstraf van 140 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 70 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde te veroordelen tot:
- een geldboete van € 500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis;
- een ontzegging van de rijbevoegdheid van 2 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat rekening zal houden met het feit dat het gedrag van de motorrijders een directe reactie was op het gedrag van de inzittenden van de auto’s. Verdachte heeft geprobeerd de inzittenden tot aanpassing van hun rijgedrag te manen, waarbij de auto’s uiteindelijk zijn stilgezet. Verdachte heeft uit emotie gereageerd op aangever [slachtoffer 1] en voelde zich vervolgens genoodzaakt aangever [slachtoffer 2] naar de grond te werken toen hij zag dat deze aangever met een Lifehammer zijn auto uit kwam. Hij realiseert zich nu dat het nooit zo ver had mogen komen, maar heeft uit paniek gereageerd. Gegeven de omstandigheden is zijn reactie invoelbaar. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht om bij de strafoplegging in strafmatigende zin in aanmerking te nemen dat de redelijke termijn van berechting is overschreden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. Meer in het bijzonder geldt het volgende.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging en overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Dit alles heeft plaatsgevonden in het bestek van een uit de hand gelopen verkeersruzie op de Rijksweg A6. Verdachte was als motorrijder onderdeel van een groep van ongeveer 20 motoren. Een aantal van hen heeft gevaarlijk rijgedrag vertoond. Zo heeft verdachte gebruik gemaakt van de vluchtstrook en heeft daarbij meerdere auto’s rechts ingehaald. Hierdoor kon een gevaarlijke situatie ontstaan. Nadat een andere motorrijder zijn motor stil heeft gezet op de Rijksweg A6 en zo het verkeer tot stilstand heeft gebracht, zijn verdachte en de andere motorrijders van hun motor afgestapt en begonnen met vechten. Bij dit gevecht hebben verschillende motorrijders zich gericht op de aangevers en hebben alle vier de aangevers letsel opgelopen doordat zij zijn geslagen en/of geschopt. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd blijkt niet uit het procesdossier dat het gedrag van de motorrijders een reactie was op het rijgedrag van de auto’s waar aangevers in zaten. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de onderbouwing van de vordering benadeelde partij blijkt dat dit alles een grote impact heeft gehad op hun leven. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van misdrijven als het onderhavige daarvan nog lange tijd psychische hinder kunnen ondervinden. Daarnaast zijn er veel mensen getuige geweest van dit openlijk geweld. Door aldus te handelen draagt verdachte ook bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Persoon van de verdachte
Uit een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 25 januari 2021 betreffende verdachte blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een verkeersovertreding. Dit was voor het laatst op 16 december 2020 voor overtreding van artikel 49, tweede lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Hiervoor is aan verdachte een geldboete van € 200,- opgelegd. De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde is veroordeeld. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
De op te leggen straf
LOVS-oriëntatiepunten
De oriëntatiepunten die landelijk voor de straftoemeting (LOVS) zijn vastgesteld gaan bij openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel ten gevolge uit van een taakstraf van 150 uren. In dit geval neemt de rechtbank als strafverzwarende omstandigheid mee dat het geweld midden op de Rijksweg A6 is gepleegd, waardoor veel automobilisten hiervan getuige zijn geweest en een enorm gevaarlijke en hinderlijke situatie op de weg is ontstaan. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Nu dit laatste een overtreding betreft zal de rechtbank verdachte voor dit feit een aparte straf opleggen.
In beginsel acht de rechtbank, gelet op alle voornoemde omstandigheden, voor feit 1 primair een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand passend en voor feit 2 een geldboete van € 500,- en een onvoorwaardelijk rijontzegging van 2 maanden.
Redelijke termijn
Met betrekking tot het recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden overweegt de rechtbank het volgende.
Blijkens bestendige jurisprudentie bedraagt de redelijke termijn van berechting een periode van 24 maanden. De termijn waarbinnen de berechting van verdachte heeft plaatsgevonden is aangevangen op 24 september 2018, zijnde de datum waarop verdachte is aangehouden en aan welke handeling hij in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat het Openbaar Ministerie een strafrechtelijke vervolging tegen hem zou instellen. Deze termijn eindigt op 16 maart 2021, zijnde de datum van dit vonnis. Deze termijn bedraagt in totaal (op enkele dagen na) 2 jaren en 6 maanden.
Het voorgaande betekent dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting met 6 maanden. De rechtbank zal met deze schending rekening houden in die zin dat zij aan verdachte een lagere taakstraf zal opleggen dan zij in beginsel passend acht. Ook zal de rechtbank de passend geachte onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk aan verdachte opleggen.
Conclusie
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat voor feit 1 primair een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 140 uren passend en geboden is. Voor feit 2 acht de rechtbank een geldboete ter hoogte van
€ 500,- en een geheel voorwaardelijk rijontzegging van 2 maanden passend en geboden. Met het voorwaardelijk strafdeel beoogt de rechtbank tevens om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 4.267,49. waarvan een bedrag van € 3617,49, bestaat uit materiële schade en een bedrag van € 650,- bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 primair ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de gevorderde schadevergoeding door de benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Verdachte moet hoofdelijk worden veroordeeld in de betaling van de schade.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering benadeelde partij af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat verdachte niet verantwoordelijk is voor het letsel dat door de benadeelde partij is opgelopen. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden gematigd. Daartoe heeft zij aangevoerd dat voor zover de immateriële schade wordt onderbouwd door het psychisch letsel dit onvoldoende is onderbouwd. Ook de verlofuren in 2018 en 2019 zijn onvoldoende onderbouwd. Voorts heeft zij verzocht rekening te houden met de eigen schuld van de benadeelde partij in het geheel. Zij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft het eigen risico en de reiskosten.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Aansprakelijkheid verdachte
Nu verdachte wordt veroordeeld voor het plegen van openlijk geweld tegen (onder andere) de benadeelde partij en de benadeelde partij daardoor lichamelijk letsel heeft opgelopen kan verdachte verantwoordelijk worden gehouden voor de schade die daaruit is voortgekomen. Dit geldt ook indien niet kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij dit letsel heeft opgelopen als gevolg van geweldshandelingen die door verdachte zijn gepleegd.
Geen sprake van eigen schuld
Zoals hierboven in rubriek 8 al is genoemd blijkt niet uit het procesdossier dat het gedrag van de motorrijders een reactie was op het rijgedrag van de auto’s waar aangevers in zaten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van eigen schuld.
De schadepost ‘reiskosten’ en ‘eigen risico’
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 primair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De schade voor zover die betrekking heeft op de reiskosten ter hoogte van in totaal € 95,44,- en het eigen risico ter hoogte van in totaal € 250,64 komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 mei 2018 tot aan de dag van volledige betaling.
De schadeposten ‘verlofuren 2018’ en ‘verlofuren 2019’
De rechtbank is van oordeel dat een nadere onderbouwing van deze kostenposten noodzakelijk is om deze voor vergoeding in aanmerking te kunnen laten komen. Zo is onduidelijk wanneer de verlofuren zijn opgenomen, hoeveel uur er per keer is opgenomen en waarom de benadeelde partij zich niet heeft ziekgemeld toen hij geestelijk en lichamelijk niet in staat was om zijn werk uit te oefenen. Het heropenen van het onderzoek ter terechtzitting voor het verkrijgen van een nadere onderbouwing levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in deze delen van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor deze delen slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 primair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Gelet op wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, waardeert de rechtbank deze schade op € 650,- en zal het immateriële deel van de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 mei 2018 tot aan de dag van volledige betaling.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van in totaal € 996,08 hoofdelijk toewijzen en verdachte veroordelen tot betaling van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 mei 2018 tot de dag van volledige betaling. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 36f, 62, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair en 2 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte voor van het onder
1 primairbewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf van 1 (één) maand;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte voor van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot een
taakstraf van 140 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 70 dagen hechtenis;
- veroordeelt verdachte voor van het
onder 2bewezenverklaarde tot een
geldboetevan
€ 500,-,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 dagen;
-
ontzegtverdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
2 maanden;
- bepaalt dat de ontzegging niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast;
- stelt daarbij een
proeftijdvan 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 996,08;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2018 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer 1] wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 996,08 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2018 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 19 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Dit vonnis is gewezen door mr. V.C. Kool, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en N. van Esch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Carbo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 maart 2021.
Mr. Van Esch is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 20 mei 2018 te Almere en/of Lelystad, in elk geval in het arrondissement Midden-Nederland, openlijk, te weten, op de Rijksweg A6, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen één of meerdere perso(o)n(en) te weten,
- [slachtoffer 2] ,
- [slachtoffer 3] ,
- [slachtoffer 1] en/of
- [slachtoffer 4]
door
- het één of meerdere malen stompen/slaan in/tegen het gezicht/het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] ,
- het één of meerdere malen trappen/schoppen tegen de knie en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] , terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag,
- het één of meerdere malen stompen/slaan in/tegen het gezicht/het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 3] ,
- het één of meerdere malen stompen/slaan in/tegen het gezicht/het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
- het één of meerdere malen schoppen/trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
- het één of meerdere malen stompen/slaan in/tegen het gezicht/het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 4] ;
subsidiair
hij op of omstreeks 20 mei 2018 te Almere en/of Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
- [slachtoffer 2] ,
- [slachtoffer 3] ,
- [slachtoffer 1] en/of
- [slachtoffer 4]
heeft mishandeld door
- één of meerdere malen te stompen/te slaan in/tegen het gezicht/het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] ,
- één of meerdere malen te trappen/te schoppen tegen de knie en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] , terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag,
- één of meerdere malen te stompen/te slaan in/tegen het gezicht/het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 3] ,
- één of meerdere malen te stompen/te slaan in/tegen het gezicht/het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
- één of meerdere malen te schoppen/te trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
- één of meerdere malen te stompen/te slaan in/tegen het gezicht/het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 4] ;
2
hij op of omstreeks 20 mei 2018 te Almere, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (motorfiets), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A6, meermalen, althans eenmaal,
- een (zogenoemde) wheely heeft gemaakt, immers heeft hij (telkens) over een afstand van ongeveer 1 meter, althans enige afstand, uitsluitend op het achterwiel gereden, waardoor de stabiliteit van zijn, verdachtes, voertuig (ernstig) werd verstoord en de besturing, alsmede de beremming van het voorwiel, op de normale wijze niet meer mogelijk was, en/of
- met zijn, verdachtes, voertuig gebruik heeft gemaakt van de vluchtstrook en/of (daarbij) één of meerdere voor hem, verdachte, rijdende personenauto(s), niet links, maar rechts heeft ingehaald, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 18 november 2018, genummerd 2018141884, 2018147021, 2018144623, 2018330338, 2018146944, opgemaakt door politie Midden-Nederland, district Flevoland, basiseenheid Almere Buiten-Hout, doorgenummerd pagina 1 tot en met 303. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 30.
3.Pagina 31.
4.Pagina 37.
5.Pagina 38.
6.Pagina 47.
7.Pagina 59.
8.Pagina 66.
9.Pagina 98.
10.Pagina 99.
11.Pagina 186.
12.Pagina 189 en zie de fotobijlage op pagina 209 en 210.
13.Zie de fotobijlage op pagina 211.
14.Pagina 190 en zie de fotobijlage op pagina 213.
15.Pagina 191 en zie de fotobijlage op pagina 214 tot en met 218.
16.Pagina 192 en zie de fotobijlage op pagina 220.
17.Pagina 242.