ECLI:NL:RBMNE:2021:1014

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
C/16/516963 / KG ZA 21-88
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een echtscheidingsconvenant en ontruiming van de woning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die eerder met elkaar zijn gehuwd. De man, die als asielzoeker naar Nederland kwam en inmiddels de Nederlandse nationaliteit heeft, vorderde nakoming van een echtscheidingsconvenant dat op 12 juli 2018 was ondertekend. Dit convenant hield in dat de woning aan de man zou worden toegedeeld, onder de voorwaarde dat de hypotheeknemer de vrouw zou ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid. De vrouw, die in Iran met de man was gehuwd, voerde verweer en stelde dat het convenant vernietigd moest worden op grond van wilsgebreken.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de man een spoedeisend belang had bij zijn vordering, omdat hij de woning wilde betrekken. De vrouw betwistte de spoedeisendheid en stelde dat de man niet in strijd met het convenant handelde door naar de rechter te stappen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vrouw niet had aangetoond dat er sprake was van wilsgebreken en dat het convenant geldig was. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van de man toe, met de bepaling dat de vrouw de woning binnen drie maanden moest verlaten en de sleutels moest overdragen. Tevens werd bepaald dat de vrouw moest meewerken aan de levering van haar aandeel in de woning aan de man.

De uitspraak benadrukt de geldigheid van het convenant en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, ondanks de complicaties die voortvloeien uit de verschillende huwelijksakten en de toepassing van Iraans recht. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw niet in een noodtoestand verkeerde en dat er geen sprake was van misbruik van omstandigheden of dwaling. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Familiekamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/516963 / KG ZA 21-88
Vonnis in kort geding van 12 maart 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. D.H. Bialkowski te Amsterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
advocaat mr. K. Mohasselzadeh te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 12
  • de brief van 23 februari 2021 van de man met de producties 13 t/m 17
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 7
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van de man met een aanvullende productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De man is als asielzoeker naar Nederland gekomen. Hij verblijft al ongeveer twintig jaar in Nederland en heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit. Hij staat in Nederland geregistreerd onder de in de kop van dit vonnis vermelde naam met als geboortedatum [1978] . De man is echter in werkelijkheid geboren op [1977] , waarbij hem de voornaam [voornaam] is gegeven.
2.2.
Partijen zijn op [2010] te [woonplaats] gehuwd, tijdens een kortdurend verblijf van de vrouw in Nederland, waarna de vrouw, in afwachting van een machtiging tot voorlopig verblijf naar Iran is teruggekeerd. Op [2012] zijn partijen nog een keer in Iran met elkaar gehuwd. Op de in Iran gesloten huwelijksakte staat, in tegenstellig tot de Nederlandse huwelijksakte, de werkelijke voornaam van de man en zijn werkelijke geboortedatum vermeld. Volgens Iraans recht is het in Iran gesloten huwelijk, ondanks het eerdere huwelijk in Nederland, een rechtsgeldig huwelijk. Na de sluiting van dit Iraanse huwelijk heeft de vrouw zich in Nederland gevestigd.
2.3.
Partijen hebben samen een woning gekocht gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . Deze woning is op 17 oktober 2012 aan hen geleverd.
2.4.
Deze rechtbank heeft op verzoek van de man bij beschikking van [2018] de echtscheiding uitgesproken van het in Nederland gesloten huwelijk. Die beschikking is op [2019] in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand ingeschreven. In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank overwogen dat op het huwelijksgoederenregime tussen partijen Iraans recht van toepassing. Dit betekent dat sprake is van een algehele scheiding van de vermogens, met uitzondering van de beperkte en/of eenvoudig gemeenschappen die tussen partijen bestaan of bestaan hebben
2.5.
Partijen hebben op 12 juli 2018 een echtscheidingsconvenant ondertekend. Daarin hebben zij -voor zover hier van belang- de woning aan de man toegedeeld tegen de WOZ-waarde van € 268.000,- onder gehoudenheid van de man alle verplichtingen uit de hypothecaire geldlening (restant hoofdsom per 1 december 2017 € 184.218,8) als eigen schuld voor zijn rekening te nemen en onder de opschortende voorwaarde dat de hypotheeknemer de vrouw ontslaat uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid. Verder is bepaald dat de man aan de vrouw geen vergoeding wegens overbedeling verschuldigd is omdat de man een nominaal vergoedingsrecht heeft op de eenvoudige gemeenschap naar Iraans recht van € 80.000,- uit hoofde van investeringen uit zijn privé-vermogen in de woning.
2.6.
Partijen hebben na de Nederlandse echtscheiding nog tot 15 september 2020 gezamenlijk in de woning gewoond. Daarna heeft de man de woning verlaten. De vrouw woont nog steeds in de woning.
2.7.
Op 22 februari 2021 heeft de vrouw bij deze rechtbank een verzoek ingediend tot ontbinding van het in Iran gesloten huwelijk, met als doel, indien hierop een echtscheiding wordt uitgesproken, die echtscheiding in Iran te laten erkennen. In deze echtscheidingsprocedure verzoekt zij de echtelijke woning aan haar toe te delen.
2.8.
De vrouw heeft op 23 februari 2021 een dagvaarding aan de man laten betekenen waarin zij vordert het convenant te vernietigen op grond van een aantal wilsgebreken.
2.9.
De vrouw heeft in Iran met succes de bij het Iraanse huwelijk door de man beloofde bruidsgave opgeëist. Ter executie van het aldaar verkregen vonnis heeft zij beslag laten leggen op zich in Iran bevindend onroerend goed van de man. De waarde van de bruidsgave is afhankelijk van de goudprijs en de wisselkoers van de Iraanse munteenheid, maar tussen partijen staat vast dat het gaat om enkele honderdduizenden euro’s.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert samengevat – om de vrouw te veroordelen de woning te ontruimen en de sleutels van de woning aan hem af te geven op straffe van een dwangsom en om mee te werken aan de levering van haar aandeel in de woning aan hem, met indeplaatsstelling van het vonnis voor de door de vrouw daartoe te verrichten rechtshandelingen.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De man beoogt met zijn vordering nakoming van het convenant. Hij stelt dat hij daarvoor een spoedeisend belang heeft omdat de offerte ter financiering van de overname van de woning, die hij van de bank heeft gekregen, slechts enkele maanden geldig is.
4.2.
De vrouw betwist de spoedeisendheid van dit belang. Zij stelt dat uit niets blijkt dat het niet mogelijk is de termijn voor het aanvaarden van de offerte te verlengen of een nieuwe offerte te verkrijgen.
4.3.
De voorzieningenrechter acht een spoedeisend belang aanwezig. De man vordert nakoming van een op schrift gestelde afspraak en wil de woning die hem is toegedeeld zelf gaan bewonen. Uit de aard van de vordering vloeit een spoedeisend belang voort, onafhankelijk van de vraag of de aanvaardingstermijn van de offerte verlengd zou kunnen worden of dat later opnieuw een offerte verkregen kan worden. De omstandigheid dat in het convenant is bepaald dat partijen eerst via onderling overleg en daarna via een advocaat/mediator tot een oplossing moeten komen ten aanzien van geschillen maakt niet dat de man zich niet tot de rechter zou kunnen wenden. De desbetreffende bepaling in het convenant waarop de vrouw doelt geeft duidelijk aan dat deze alleen gaat over geschillen omtrent de interpretatie van het convenant. Dat is hier niet aan de orde. Het convenant is over de toedeling van de woning glashelder. Het gaat de man om nakoming van het convenant. De man handelt, anders dan de vrouw stelt, niet in strijd met het convenant door zich tot de rechter te wenden. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen grond de man om deze reden niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen zoals de vrouw heeft bepleit en zal de vorderingen van de man inhoudelijk beoordelen.
4.4.
Een onderdeel van het verweer van de vrouw tegen deze vorderingen is gelegen in het feit dat de man met haar in Nederland is gehuwd onder een andere voornaam en geboortedatum dan zijn werkelijke voornaam en geboortedatum. Zij verbindt hieraan de conclusie dat zij gedwaald heeft in de persoon van de man en stelt dat zij bevoegd is het reeds ontbonden huwelijk alsnog nietig te laten verklaren op grond van artikel 1:71 BW. De voorzieningenrechter stelt echter ook vast dat de vrouw in haar conclusie van antwoord uitdrukkelijk stelt dat zij niet betwist dat het Nederlandse huwelijk rechtsgeldig is ontbonden. Ook de voorzieningenrechter gaat hier van uit. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrouw niet heeft gedwaald in de persoon van de man bij de sluiting van het in Nederland gesloten huwelijk. De families van de man en de vrouw kenden elkaar en zijn aan elkaar verwant. De vrouw wist precies met wie zij in Nederland het huwelijk trad, ook al gebruikt de man in Nederland een andere voornaam en geboortedatum. Van een dwaling in de persoon als bedoeld in artikel 1:71 BW is dan ook geen sprake. Hoe dan ook, de voorzieningenrechter ziet niet in wat deze kwestie te maken heeft met de rechtsgeldigheid van het convenant. Vaststaat immers dat de relatie van partijen is verbroken. De woning moet dus verdeeld worden en dat is waarin het convenant heeft voorzien. De omstandigheid dat partijen naar Iraans recht nog gehuwd zijn raakt de geldigheid van het convenant evenmin. Tussen partijen is niet in geschil dat ook dit huwelijk geen toekomst heeft. Op dit tweede huwelijk is Iraans recht van toepassing. Dat recht gaat uit van een algehele scheiding van vermogens en de vrouw heeft niet gesteld dat naar dat recht een in een beperkte of eenvoudige gemeenschap gekochte woning voorafgaand aan de beëindiging van het huwelijk niet verdeeld zou kunnen worden.
4.5.
De voorzieningenrechter verwerpt de door de vrouw opgeworpen (wils)gebreken die aan het convenant zouden kleven en gaat in deze procedure uit van de geldigheid daarvan.
4.6.
Ten aanzien van de door de vrouw gestelde onjuistheden in het convenant overweegt de voorzieningenrechter dat inderdaad in het convenant een verkeerde huwelijksdatum staat vermeld, namelijk [2012] in plaats van [2010] . Dit betreft echter een eenvoudige verschrijving. Verder ziet de voorzieningenechter niet in wat er onjuist zou zijn aan de vermelding in het convenant dat er geen huwelijkse voorwaarden zijn. In Nederland zijn geen huwelijkse voorwaarden opgemaakt. Voor zover de bij het Iraanse huwelijk overeengekomen bruidsgave als een huwelijkse voorwaarde zou moeten worden aangemerkt, raakt dit de geldigheid van het convenant niet, nu dit de rechtsgevolgen vastlegt van de echtscheiding van het in Nederland gesloten huwelijk. In Nederland wordt een bruidsgave overigens beschouwd als een eigen rechtsfiguur en niet als een huwelijkse voorwaarde. Bovendien staat de bruidsgave tussen partijen niet ter discussie. De man heeft erkend dat hij de bruidsgave in Iran verschuldigd is en verzet zich kennelijk niet tegen het feit dat de vrouw ter inning daarvan op dit moment bezig is zijn Iraanse vermogen uit te winnen. Ook de vermelding in het convenant dat Iraans recht van toepassing is op het huwelijksgoederenregime is niet onjuist. In de omstandigheid dat partijen, zoals de vrouw stelt, voor het aangaan van het huwelijk hebben besloten dat de vrouw naar Nederland zou komen om in Nederland te trouwen ziet de voorzieningenrechter, anders dan de vrouw, geen rechtsgeldige rechtskeuze voor Nederlands recht, al is het alleen al om het feit dat niet aan de formaliteiten daarvoor is voldaan. De overige door de vrouw gestelde onjuistheden raken de gestelde wilsgebreken, waarop de voorzieningenrechter hierna zal ingaan.
4.7.
Kort samengevat komt het erop neer dat de vrouw zich beroept op een met de inhoud van het echtscheidingsconvenant ontbrekende wil van haar zijde, veroorzaakt door bedrog, misbruik van omstandigheden en/of dwaling.
4.8.
Ter onderbouwing van het gestelde bedrog heeft zij aangevoerd dat de man haar heeft wijs gemaakt dat de Nederlandse echtscheiding slechts voor de schijn was, dat hij na de echtscheiding het Iraanse huwelijk in Nederland zou laten registreren en dat partijen verder gelukkig met elkaar op basis van dat Iraanse huwelijk verder zouden leven. De vrouw stelt dat partijen dat laatste ook gedaan hebben, totdat de man de echtelijke woning heeft verlaten. Ter onderbouwing hiervan heeft zij foto’s overgelegd uit de periode na de echtscheiding waarop partijen staan afgebeeld in amoureuze toestand. De man erkent dat partijen na de echtscheiding nog enige tijd samen in de woning hebben gewoond, maar niet als man en vrouw maar als ex-echtelieden met een redelijk goede verstandhouding.
4.9.
De voorzieningenrechter acht het door de vrouw gestelde bedrog niet aannemelijk. De vrouw heeft ter zitting niet kunnen aangeven waarom de man haar wat op de mouw zou willen spelden en evenmin waarom zij hem geloofde. Elke ratio ontbreekt. Bovendien blijkt uit de stukken dat wel degelijk sprake is geweest van een relatiebreuk in de periode voorafgaand aan de echtscheiding. De vrouw beschrijft dit zelf in punt 45 van haar op 23 februari 2021 aan de man betekende dagvaarding. De vrouw heeft op 30 mei 2018 een e-mail van de advocaat van de man gekregen met de mededeling dat de man wenste te scheiden en wat zijn voorstel was, waarna de vrouw zich voor advies tot haar huidige advocaat heeft gewend. Op 11 juli 2018 heeft de advocaat van de man de vrouw wederom een mail gestuurd waarin zij de inhoud van het convenant samenvat, duidelijk aangeeft dat zij uitsluitend voor de man optreedt en haar adviseert zich goed te laten informeren voordat zij het convenant ondertekent.
4.10.
Mede gelet op deze e-mail van de advocaat van de man van 11 juli 2018 acht de voorzieningenrechter misbruik van omstandigheden evenmin aannemelijk. De vrouw heeft in Nederland een opleiding tot apothekersassistent gevolgd en spreekt goed Nederlands, zoals de voorzieningenrechter zelf heeft kunnen constateren. Zij is verder zeer goed op de hoogte van haar rechten, zoals blijkt uit de juridische stappen die zij in Iran heeft gezet. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter verkeerde de vrouw niet in een noodtoestand en was er geen sprake van afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid aan haar zijde. Niet in geschil is dat de vrouw stamt uit een zeer rijke familie die haar ook financieel en juridisch pleegt bij te staan. Dit blijkt ook wel uit het feit dat de vrouw nu stelt dat zij de woning met behulp van haar familie zo kan overnemen.
4.11.
Ten aanzien van de gestelde dwaling overweegt de voorzieningenrechter dat onvoldoende aannemelijk is dat de vrouw heeft gedwaald. Zo is onduidelijk gebleven waarover zij dan zou hebben gedwaald. Indien het de waarde van de woning zou zijn dan geldt dat zij niet heeft aangegeven van welke waarde dan wel uitgegaan zou moeten worden en op welke grond. Indien de dwaling gelegen zou zijn in een onjuiste verrekening van de financiële inbreng van haar zijde dan geldt dat niet aannemelijk is dat de vrouw niet op de hoogte was van die inbreng. Zij is immers de partij die zich daarop beroept dus zij had de informatie. Overigens heeft de man betwist dat de inbreng van € 60.000,- een inbreng van de vrouw is. Hij stelt dat dit geld aan partijen gezamenlijk is geschonken bij hun Iraanse huwelijk. Hoe dan ook, partijen wisten en weten allebei precies hoe het zit, dus van dwaling kan geen sprake zijn geweest. Zo al sprake zou zijn van benadeling van meer dan een kwart, dan is het daaruit voortvloeiende rechtsvermoeden hiermee ontkracht en/of wordt de vrouw geacht de benadeling te hebben aanvaard. Dat is op zichzelf ook niet zo onredelijk, gelet op het feit dat de vrouw bezig is het zich in Iran bevindende vermogen van de man voor enkele honderdduizenden euro’s uit te winnen. Gelet op het vorenstaande is het geschil tussen partijen of een terughoudende toetsing van de beweerde dwaling op zijn plaats is, omdat het convenant al dan niet als een vaststellingsovereenkomst moet worden aangemerkt, niet van doorslaggevende betekenis.
4.12.
Bij bovenvermelde stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van de man op naleving van het convenant groter is dan het belang van de vrouw om de bodemprocedure tot vernietiging van het convenant af te wachten. De vorderingen van de man zullen dan ook worden toegewezen, zij het dat de vrouw wel een enigszins langere termijn zal worden gegund om de woning te verlaten. Een termijn van drie maanden is niet onredelijk om vervangende woonruimte te vinden, mede gelet op de financiële bijstand van haar familie en het vermogen dat zij met het te gelde maken van de bruidsgave bezit. Hiermee wordt de vrouw geacht zich binnen deze termijn vervangende woonruimte te kunnen verschaffen. De voorzieningenrechter zal verder bepalen dat de dwangsommen vatbaar zijn voor matiging.
4.13.
De kosten van deze procedure zullen worden gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de vrouw om de woning aan de [adres] te [woonplaats] te verlaten binnen drie maanden na betekening van dit vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat zij niet aan deze veroordeling voldoet;
5.2.
veroordeelt de vrouw om alle sleutels van de sloten van de woning in het bezit te stellen van de man binnen drie maanden na betekening van dit vonnis onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag en per sleutel dat zij niet aan deze veroordeling voldoet;
5.3.
veroordeelt de vrouw om haar medewerking te verlenen aan de levering van haar aandeel in de woning aan de man door in het bijzonder medewerking te verstrekken aan een daartoe strekkende akte van levering binnen 48 uur na eerste verzoek daartoe van de man;
5.4.
bepaalt dat dit vonnis zo nodig in de plaats treedt van de vereiste wilsverklaring en handtekening van de vrouw die nodig zijn op de door de notaris op te stellen akte van levering, onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de woning rustende hypotheek;
5.5.
bepaalt dat de dwangsommen vatbaar zijn voor matiging door de rechter, voor
zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate van verwijtbaarheid daarvan;
5.6.
verklaart dit vonnist tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.8.
wijst af te meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. R. Quadvlieg als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2021.