Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/961
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 maart 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [vergunninghouder] (hierna: vergunninghouder), te [plaats] .
Procesverloop
Vergunninghouder heeft bij het college een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het plaatsen van een dakopbouw aan de achterzijde van de woning, het plaatsen van een dakkapel aan de voorzijde van de woning en het wijzigen van de entree van de woning aan de [adres 1] in [plaats] .
Het college heeft op 27 januari 2021 de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
Verzoekster is eigenaar van de woning aan de [adres 2] en is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning voor zover die ziet op het plaatsen van de dakopbouw aan de achterzijde van de woning. Zij heeft daarom bij het college bezwaar gemaakt. Met haar verzoek van 5 maart 2021 heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft op 8 maart 2021 de verleende omgevingsvergunning overlegd.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen dat vereist. [1] Dit betekent onder andere dat de voorzieningenrechter eerst beoordeeld of er sprake is van een spoedeisend belang. Als dat zo is, behandelt de voorzieningenrechter het verzoek (ook) inhoudelijk.
2. De voorzieningenrechter kan in een aantal gevallen uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. [2] De voorzieningenrechter vindt in deze zaak een zitting niet nodig, omdat het verzoek kennelijk ongegrond is. Zij zal dat hieronder verder uitleggen.
3. De spoedeisendheid van deze zaak ligt erin dat vergunninghouder inmiddels met het plaatsen van de dakopbouw is gestart en heeft laten weten niet te stoppen met de bouwwerkzaamheden. Omdat de dakopbouw waarschijnlijk op zéér korte termijn gereed is en verzoekster daarom behoefte heeft aan een onmiddellijk voorlopig oordeel, zal de voorzieningenrechter zonder zitting uitspraak doen. Daarbij heeft ze laten meewegen dat zij beschikt over de verleende vergunning en de toepasselijke bestemmingsplanregels en dat het in deze zaak om een relatief klein bouwplan gaat.
4.1
Het besluit waarbij de omgevingsvergunning is verleend, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet evident onrechtmatig. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. Daarvan is hier geen sprake. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom niet.
4.2
Op grond van artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) mag verweerder alleen de vergunning weigeren wanneer het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit, de Bouwverordening, het bestemmingsplan of redelijke eisen van welstand. Volgens verweerder doet geen van deze weigeringsgronden zich voor. Eiseres heeft in bezwaar aangevoerd dat zij uit esthetisch oogpunt tegen de dakopbouw is en heeft daarbij gewezen op het ontwerp van de wijk door een architect. Gelet op het positieve welstandsadvies van 21 januari 2021 kan de opvatting van eiseres nergens toe leiden. Verder heeft zij haar persoonlijke belangen naar voren gebracht, zoals verminderde privacy en lichtinval en een waardevermindering van haar woning. Dit zijn echter geen weigeringsgronden zoals genoemd in artikel 2.10 van de Wabo.
Belangenafweging
5. De voorzieningenrechter heeft verder gekeken naar de belangen die spelen.
Verzoekster vreest dat de dakopbouw nadelige gevolgen zal hebben voor de privacy in haar tuin, de lichtinval in haar dakkapel en de waarde van haar woning. Daarom wil zij dat het plaatsen van de dakopbouw niet doorgaat. Het belang van verzoekster in dit stadium is dat zij tijdens de bezwaarprocedure niet tegen de dakopbouw hoeft aan te kijken en geen last heeft van minder privacy in haar tuin en minder lichtinval in haar dakkapel.
Vergunninghouder heeft er belang bij dat hij met de plaatsing van de dakopbouw door kan gaan omdat de werkzaamheden al zijn gestart en hij daarvoor kosten heeft gemaakt. Vergunninghouder is zich ervan bewust dat het voortzetten van de bouw op dit moment plaatsvindt op eigen rekening en risico. Als het college tijdens de bezwaarprocedure besluit tot wijziging of intrekking van de omgevingsvergunning dan moet vergunninghouder de dakopbouw afbreken.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat de eindsituatie niet onomkeerbaar is. Het gaat om een relatief klein bouwplan en de dakopbouw kan weer afgebroken worden als blijkt dat de omgevingsvergunning niet had mogen worden verleend. Dit afwegend weegt het belang van vergunninghouder om door te kunnen gaan met de plaatsing van de dakopbouw op dit moment zwaarder dan de belangen van verzoekster om de bouw te schorsen.
Conclusie
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening daarom af. Dit betekent dat de plaatsing van de dakopbouw door kan gaan tijdens de bezwaarprocedure. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2021.
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.