ECLI:NL:RBMNE:2021:1001

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
UTR 20/4573 UTR 20/1359 UTR 20/1360 UTR 20/1362
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van een bedrijfshal en de beoordeling van agrarische bedrijfsactiviteiten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 februari 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en beroepen tegen een omgevingsvergunning voor de bouw van een bedrijfshal door [vergunninghouder] B.V. in de gemeente Bunnik. De vergunninghouder heeft een aanvraag ingediend voor de bouw van een nieuwe bedrijfshal van 3180 m², waarin ruimte is voor het sorteren, verpakken, opslaan en koelen van fruit. De gemeente Bunnik heeft op 30 augustus 2019 de omgevingsvergunning verleend, waarop de verzoekers, omwonenden van het perceel, bezwaar hebben gemaakt. De voorzieningenrechter heeft de beroepen en het verzoek om voorlopige voorziening behandeld op de zitting van 29 januari 2021.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag voldoet aan de bestemmingsplanregels en dat de activiteiten van de vergunninghouder passen binnen de agrarische bedrijfsvoering. De verzoekers stelden dat de activiteiten niet in overeenstemming zijn met de planregels en dat er sprake is van overcapaciteit. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de rapporten van de Agrarische beoordelingscommissie (ABC) deugdelijk zijn en dat de vergunninghouder de omgevingsvergunning terecht heeft gekregen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de bouw van de bedrijfshal niet in strijd is met de bouw- en gebruiksregels van het bestemmingsplan en dat de beroepen ongegrond zijn. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en bevestigt dat de vergunninghouder voldoet aan de voorwaarden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de rapporten van de ABC en heeft de argumenten van de verzoekers verworpen. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/4573, UTR 20/1359, UTR 20/1360 en UTR 20/1362
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 februari 2021 op de beroepen en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
(zaaknummers UTR 20/4573 en UTR 20/1359)
1. [verzoeker 1]
(zaaknummers UTR 20/4573 en UTR 20/1360)
2. [verzoeker 2]
(zaaknummers UTR 20/4573 en UTR 20/1362)
3. [verzoeker 3]
gemachtigde: mr. J.W.M. Hagelaars
allen uit [woonplaats] , samen verzoekers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik, verweerder

(gemachtigde: B. Kocken).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder] B.V., vergunninghouder, gemachtigde mr. R.J. Lievaart.

Inleiding

Vergunninghouder (hierna: [vergunninghouder] ) is eigenaar van het perceel [adres] in [plaats] . Op dit perceel staan bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning en wordt een fruitteeltbedrijf ge
xploiteerd. Op 26 januari 2019 heeft [vergunninghouder] een aanvraag ingediend voor de bouw van een nieuwe bedrijfshal van 3180 m² op dit perceel. Volgens het bouwplan is in de bedrijfshal ook ruimte voor het sorteren, verpakken, opslaan en koelen van fruit. Volgens het bouwplan komen er in de bedrijfshal 21 koelcellen, waarvan 14 bestemd voor langdurige koeling.
Met het besluit van 30 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van de bedrijfshal. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
Met de beslissing op bezwaar van 27 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de verleende omgevingsvergunning onder aanvulling van zijn motivering in stand gelaten. Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De beroepen en het verzoek om voorlopige voorziening zijn behandeld op de zitting van 29 januari 2021. Namens verzoekers waren [verzoeker 1] en [verzoeker 3] aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [vergunninghouder] heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] , bijgestaan door zijn gemachtigde.
Op de zitting zijn de behandeling van de beroepen en het verzoek gevoegd.

Het geschil

1. Het perceel heeft op grond van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Bunnik 2011’ en de ‘Parapluherziening Buitengebied Bunnik’ de bestemming ‘Agrarisch met waarden – landschap’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’. Het perceel is volgens de planregels bestemd voor ‘grondgebonden agrarische bedrijvigheid in een reëel agrarisch bedrijf’. Een grondgebonden agrarisch bedrijf is in de planregels gedefinieerd als een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Volgens verweerder voldoet de aanvraag van [vergunninghouder] aan de planregels en voldoet het plan ook aan de overige voorwaarden van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Volgens verweerder was hij daarom gehouden om aan [vergunninghouder] de omgevingsvergunning te verlenen.
2. Verzoekers zijn allen omwonenden. Zij stellen zich op het standpunt dat een deel van de voorgenomen activiteiten in de nieuwe bedrijfshal niet past binnen de planregels. Verzoekers vrezen met name dat op het perceel een groot fruitverwerkingsbedrijf zal ontstaan waar zij overlast van zullen ondervinden.

Inhoudelijke beoordeling

3. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op de beroepen.
Zijn de rapporten van de ABC deugdelijk?
4. Verweerder heeft zich bij de beoordeling van de aanvraag en in deze procedure gebaseerd op de rapporten van de Agrarische beoordelingscommissie (ABC) van 29 maart 2019, 27 augustus 2019 en 3 juli 2020. Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat de rapporten van de ABC inhoudelijk niet deugdelijk zijn.
5. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de rapporten van de ABC niet deugdelijk zijn. De ABC kan door gemeenten worden ingeschakeld voor advisering bij de beoordeling van vergunningaanvragen. De adviezen van de ABC geven blijk van een deugdelijk onderzoek. De ABC heeft onderzoek gedaan naar de aanvraag en de bedrijfsvoering op het perceel [adres] in [plaats] . In dat kader is het bedrijf ter plaatse ook bezocht door twee bedrijfsbezoekers van de ABC. In de rapporten heeft de ABC haar visie op de verschillende onderdelen van de aanvraag gemotiveerd toegelicht en onderbouwd. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de rapporten van de ABC ondeugdelijk zijn en dat verweerder zich voor zijn oordeel niet op deze rapporten mocht baseren.
Bedrijfsactiviteiten van [vergunninghouder]
6. Verzoekers hebben erop gewezen dat [vergunninghouder] B.V. de omgevingsvergunning heeft aangevraagd. Deze holding bestaat uit diverse dochtervennootschappen en is gericht op sorteren, kleinverpakken, handel en distributie. [vergunninghouder] is dus niet gericht op agrarische bedrijfsactiviteiten. Verweerder heeft de aanvraag van [vergunninghouder] beoordeeld aan de hand van de activiteiten die feitelijk op het perceel zullen plaatsvinden. Volgens verzoekers heeft verweerder daarmee een verkeerde beoordeling uitgevoerd. Omdat de omgevingsvergunning door [vergunninghouder] is aangevraagd moet verweerder beoordelen of de bedrijfsactiviteiten van [vergunninghouder] passen binnen de regels van het bestemmingsplan. In dat kader hebben verzoekers ook aangevoerd dat op het perceel geen sprake is van het realiseren van bouwwerken voor één agrarisch bedrijf omdat [vergunninghouder] uit meerdere dochtervennootschappen bestaat.
7. De voorzieningenrechter volgt verzoekers daarin niet. In haar rapport van 3 juli 2020 heeft de ABC toegelicht dat de aanvraag door [vergunninghouder] is ingediend omdat zij het onroerend goed in eigendom heeft. De opstallen worden vervolgens verhuurd aan de werkmaatschappij die de activiteiten op het perceel uitvoert. In haar rapporten van 29 maart 2019 en 27 augustus 2019 heeft de ABC de bedrijfsactiviteiten beoordeeld die feitelijk op het perceel zullen plaatsvinden. Dat de aanvraag om de omgevingsvergunning door [vergunninghouder] is ingediend is volgens de ABC voor de beoordeling van de bedrijfsactiviteiten niet van belang. De voorzieningenrechter kan deze toelichting van de ABC volgen. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat het begrip ‘vergunninghouder’ in ruime zin moet worden opgevat. [1] De omgevingsvergunning is een zaaksgebonden vergunning. De vergunninghouder is daarmee degene die het project uitvoert waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft. In haar rapporten heeft de ABC daarbij aangesloten door te beoordelen welke bedrijfsactiviteiten er feitelijk op het perceel zullen plaatsvinden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de ABC de uitkomst van deze beoordeling inzichtelijk gemotiveerd. De voorzieningenrechter heeft dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie dat de bedrijfsactiviteiten op het perceel zullen worden uitgevoerd door één agrarisch bedrijf. De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van strijd met de bouwregels?
8. De bouwregels uit het bestemmingsplan schrijven voor dat agrarische bedrijfsgebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd indien de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond en de bouw plaatsvindt ten behoeve van een reëel agrarisch bedrijf. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat de bouw van de bedrijfshal niet noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Volgens verzoekers is de omvang van de bedrijfshal, en de daarin opgenomen ruimten voor koelen en sorteren, groter dan strikt noodzakelijk voor het koelen en sorteren van het fruit dat afkomstig is van de percelen in [plaats] . Er is daarom sprake van overcapaciteit die niet noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Bovendien heeft de ABC zich voor haar oordeel over de noodzaak en de doelmatigheid ten onrechte uitsluitend gebaseerd op een toelichting van de heer [A] zodat de noodzaak van de bouw van de bedrijfshal daarmee niet is aangetoond.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het bouwplan niet in strijd met de bouwregels uit het bestemmingsplan. De ABC heeft in haar rapporten toegelicht dat de in het bouwplan opgenomen ruimten voor koelen en verwerken van fruit noodzakelijk zijn in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering. Het rapport van ABC vermeldt daarover dat voor de bedrijfsvoering ter plaatse totaal 31,21 netto hectare grond in gebruik is voor de teelt van peren. De hoeveelheid peren die ter plaatse geoogst wordt komt volgens ABC overeen met de koelcapaciteit waarin in het bouwplan is voorzien. Daarbij zullen twee koelcellen al snel na de oogst leeg raken. Voor deze koelcellen geldt, dat er kortstondige opslag van fruit van derden kan plaatsvinden, ter voorkoming van leegstand. De grootte van de ruimtes voor sorteren en verpakken komen volgens ABC overeen met de bedrijfsvoering zoals die thans plaatsvindt en ook in de toekomst zal plaatsvinden. De peren van eigen teelt worden ter plaatse gesorteerd en verpakt, om ze gereed te maken voor verkoop aan de detailhandel. De ruimtes moeten groter zijn dan gebruikelijk omdat het bedrijf niet aan de veiling levert maar rechtstreeks aan de detailhandel. Volgens ABC komen de ruimtes die in het bouwplan zijn opgenomen voor sorteren en verpakken overeen met deze wijze van bedrijfsvoering en met de hoeveelheid peren die ter plaatse geteeld worden en is er geen sprake van overcapaciteit. Met de door de ABC gegeven toelichting is voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat het aangevraagde bedrijfsgebouw noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. De door verzoekers voorgestane uitleg van de bouwregels leidt ertoe dat de bedrijfsvoering zo moet worden ingericht dat alleen strikt noodzakelijke bedrijfsactiviteiten mogen worden verricht. Desgevraagd hebben verzoekers op de zitting toegelicht dat op het perceel in [plaats] de geoogste peren uitsluitend kort mogen worden gekoeld. Het sorteren, verpakken en langduriger opslaan dient elders plaats te vinden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze uitleg van de bouwregels te restrictief en geven de planregels geen aanleiding om deze uitleg te volgen. Verzoekers verliezen daarmee de doelmatigheid uit het oog die expliciet is vermeld in de planregels. ABC heeft toegelicht dat met de voorgenomen hoeveelheid koelcellen het fruit dat ter plaatse geoogst wordt ook ter plaatse gekoeld en langdurig opgeslagen kan worden, hetgeen een doelmatigere bedrijfsvoering oplevert. Waar nu vervoersbewegingen nodig zijn om het fruit elders te koelen is dat in de toekomst niet meer nodig. Voor zover verzoekers zich op het standpunt stellen dat het bedrijf het grondgebonden karakter verliest doordat ter plaatse (tevens) het fruit van eigen teelt gesorteerd en verpakt wordt volgt de voorzieningenrechter hen ook daarin niet. Voor grondgebondenheid is volgens de definitie in de planregels vereist dat de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Daarvan is hoe dan ook sprake. Het feit dat de producten ter plaatse gesorteerd en verpakt worden maakt dat niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van strijd met de gebruiksregels?
10. Verzoekers voeren verder aan dat er met de bouw van de bedrijfshal activiteiten op het perceel zullen plaatsvinden die niet passen binnen de gebruiksregels van het bestemmingsplan. Volgens verzoekers is het koelen, sorteren, verpakken en het opslaan van fruit geen grondgebonden agrarische bedrijvigheid. Deze activiteiten moeten volgens verzoekers daarom worden gezien als ondergeschikte nevenactiviteiten. Uit de planregels volgt dat ondergeschikte nevenactiviteiten uitsluitend worden toegestaan tot een vloeroppervlakte van maximaal 500 m². De voorgenomen bedrijfsactiviteiten van [vergunninghouder] overschrijden deze oppervlakte zodat de activiteiten ook niet als ondergeschikte nevenactiviteiten kunnen worden toegestaan op het perceel. Verweerder kon daarom niet volstaan met het verlenen van een bouwvergunning, maar had moeten beoordelen of hij ook bereid is om een omgevingsvergunning te verlenen voor strijdig gebruik.
11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn het bouwplan en de voorgenomen bedrijfsactiviteiten ook niet in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan. Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar de rapporten van de ABC, gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het koelen, sorteren, verpakken en opslaan van het fruit afkomstig van de percelen in [plaats] een onderdeel van de grondgebonden agrarische bedrijvigheid is. De ABC heeft in dat kader beschreven dat een evident gevolg van de agrarische productie is dat het geoogste product ter plaatse wordt opgeslagen, gekoeld, gesorteerd en verpakt. De voorzieningenrechter kan deze toelichting volgen. Bovendien heeft [vergunninghouder] op de zitting toegelicht dat hij in de bedrijfshal hoofdzakelijk het fruit van de omliggende percelen in [plaats] koelt, sorteert, verpakt en opslaat. Omdat het hier gaat om het eigen fruit dat afkomstig is van de grond in de directe omgeving van het bedrijf kunnen deze activiteiten worden beoordeeld als onderdeel van het uitoefenen van een grondgebonden bedrijf. Namens vergunninghouder is in dit verband terecht opgemerkt dat ook uit planregel 4.3.1 volgt dat het koelen van fruit in koelcellen onderdeel kan uitmaken van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Uit het feit dat hierbij een oppervlakte van maximaal 1.000 m² wordt gehanteerd blijkt al dat de planwetgever deze activiteit niet als agrarisch verwante nevenactiviteit ziet. Daarbij is immers een maximale vloeroppervlakte van 500 m² gehanteerd.
Voor zover de bedrijfshal wordt ingezet voor de opslag van fruit van derden dan geldt dat dit wel moet worden gezien als een agrarische nevenactiviteit, omdat het daarbij gaat om agrarische producten van derden, dus niet afkomstig van de eigen grond. [vergunninghouder] heeft hierover op de zitting toegelicht dat er ter plaatse geen fruit van derden wordt gesorteerd en verpakt, maar dat er uitsluitend fruit van derden kort wordt gekoeld en vervolgens naar de detailhandel wordt vervoerd. Voor dit fruit van derden worden hooguit twee koelcellen van 50 tot 60 m² gebruikt. Ook ABC is in de adviezen tot die conclusie gekomen. De voorgenomen agrarische nevenactiviteiten op het perceel vallen daarmee binnen de maximaal toegestane oppervlakte van 500 m². Ook ten aanzien van de agrarische nevenactiviteiten voldoet het plan van [vergunninghouder] aan de gebruiksregels in het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt daarom niet. Tijdens de zitting hebben verzoekers hun grond dat agrarisch ondergeschikte nevenactiviteiten uitsluitend met een omgevingsvergunning voor afwijkend gebruik kunnen worden toegestaan, ingetrokken.
12. Verzoekers hebben ten slotte aangevoerd dat het college ten onrechte het advies van de ABC niet heeft gevolgd voor wat betreft het verbinden van een voorschrift aan de omgevingsvergunning, dat maximaal 10 % fruit van derden mag worden aangevoerd. Het door het college wel opgenomen voorschrift dat maximaal 500m² mag worden gebruikt ten behoeve van opslag voor derden is volgens verzoekers niet handhaafbaar. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat met het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift is aangesloten bij de planregels en dat dit voldoende begrenzing geeft van de omvang van agrarische nevenactiviteiten. De voorzieningenrechter kan dit standpunt volgen. Zij ziet niet in dat dit voorschrift niet te handhaven zou zijn, daartoe kan immers evenals bij het voorschrift dat ABC had geadviseerd een berekening worden gemaakt aan de hand van de administratie. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
13. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat het bouwplan van [vergunninghouder] geen strijd oplevert met de bouw- en gebruiksregels uit het bestemmingsplan. Omdat ook is voldaan aan de overige voorwaarden van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is sprake van een zogenaamde gebonden beschikking. Dit brengt met zich dat verweerder ook gehouden was om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen en dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft.
14. De beroepen zijn ongegrond. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is uitgesproken op 12 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1757.