ECLI:NL:RBMNE:2020:988

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
C/16/496080 / FA RK 20/706
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 25 februari 2020, is een zorgmachtiging verleend aan een betrokkene, geboren in 1974, op verzoek van de officier van justitie. Het verzoek was gebaseerd op artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en had betrekking op de noodzaak van verplichte zorg voor de betrokkene, die lijdt aan een psychische stoornis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene zorg nodig heeft om zijn geestelijke gezondheid te herstellen en dat deze zorg niet kan worden verleend zonder verplichte maatregelen. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2020 zijn de betrokkene, zijn advocaat en een casemanager gehoord. De rechtbank heeft de verzoeken om verplichte zorg beoordeeld en geconcludeerd dat het toedienen van medicatie, het verrichten van medische controles, het beperken van de bewegingsvrijheid en opname in een accommodatie noodzakelijk zijn. De rechtbank heeft daarbij de veiligheid van de zorgverleners in overweging genomen en vastgesteld dat gedwongen medicatie alleen kan worden toegepast in een opnamecontext. De zorgmachtiging is verleend voor de duur van zes maanden, tot en met 25 augustus 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/496080 / FA RK 20/706
Betrokkenenummer: [betrokkenenummer]
Machtiging tot verlenen van verplichte zorg
Beschikking van 25 februari 2020, naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
[betrokkene]
geboren op [1974] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. H. Cornelis.

1.Procesverloop

1.1.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 7 februari 2020, heeft de officier van justitie verzocht om een zorgmachtiging. Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift.
Bij het verzoekschrift zijn (onder meer) de volgende bijlagen gevoegd:
- de medische verklaring d.d. 30 januari 2020;
- de zorgkaart inclusief bijlagen;
- het zorgplan inclusief bijlagen;
-het plan van aanpak;
- de bevindingen van de geneesheer directeur;
- de gegevens over eerder afgegeven machtigingen ingevolge de Wet BOPZ.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 21 februari 2020, in het gebouw van de rechtbank.
1.3.
Daarbij heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- de betrokkene,
- de advocaat,
- [A] , casemanager bij de instelling Altrecht.
1.4.
De officier van justitie is niet verschenen.
1.5.
De rechtbank op 25 februari mondeling uitspraak gedaan en een kennisgeving mondelinge uitspraak aan de advocaat van betrokkene en aan de vertegenwoordiger van de instelling verstrekt.

2.Beoordeling

2.1.
In het verzoekschrift is, op grond van het zorgplan en het advies van de geneesheer-directeur, verzocht om aan betrokkene de volgende vormen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 3:2 Wvggz te mogen verlenen. Het gaat dan om:
a. toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychotische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
b. beperken van de bewegingsvrijheid;
d. uitoefenen van toezicht op betrokkene;
j. opnemen in een accommodatie.
2.2.
Betrokkene heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij het niet eens is met de voorgeschreven medicatie, maar dat hij zich erin schikt. De advocaat heeft hieraan toegevoegd dat ondanks dat betrokkene het niet eens is met de voorgeschreven medicatie, hij uit ervaring van de afgelopen jaren weet dat het leven makkelijker is als hij de medicatie blijft nemen. Daarnaast stelt de advocaat dat zij het kwalijk vindt, dat door het al dan niet kunnen zetten van een vinkje bij de vormen van verplichte zorg, vormen van zorg worden opgenomen die niet aan de orde zijn. Zo is in het verzoek het toedienen van vocht, voeding en medicatie aangevinkt, terwijl enkel medicatie wordt bedoeld. Zij pleit dan ook om het toedienen van vocht en voeding als verplichte zorg niet te verlenen. Ten aanzien van het overige refereert de advocaat zich aan het oordeel van de rechtbank.
2.3.
De casemanager pleit voor toewijzing van het verlenen van de zorgmachtiging. De gesprekken met betrokkene over de medicatie lopen moeizaam, aangezien zij hierover beiden een andere visie hebben. De medicatie lijkt echter aan te slaan. Op het moment dat er geprobeerd is om de medicatie te verlagen, ging het slechter met betrokkene. Er is nu echter vooruitgang, dus de voorkeur is om de zorg ambulant te bieden. Wel vraagt de casemanager om de verzochte vormen van verplichte zorg op te nemen in de zorgmachtiging om dit achter de hand te hebben voor als het slechter gaat met betrokkene.
2.4.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van neurobiologische ontwikkelingsstoornissen en schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen.
2.5.
Deze stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op:
- ernstig lichamelijk letsel;
- ernstige verwaarlozing;
- maatschappelijke teloorgang;
- de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept.
2.6.
Om de geestelijke gezondheid van betrokkene te herstellen zodat hij zijn autonomie zoveel mogelijk herwint, heeft betrokkene zorg nodig.
2.7.
Ten aanzien van de verplichte vormen van zorg die zijn verzocht overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is van oordeel gezien hetgeen ter mondelinge behandeling naar voren is gebracht, dat niet is gebleken dat het (gedwongen) toedienen van vocht en voeding aan de orde is. Daarnaast blijkt uit de motivatie bij het verzochte toezicht dat daarmee wordt bedoeld (nakomen van) afspraken met zorgverleners van Altrecht en Lister. De rechtbank, verwijzend naar de bijlage bij artikel 7 van de Regeling verplichte geestelijke gezondheidszorg, is echter van oordeel dat onder toezicht moet worden verstaan toezicht door middel van cameramonitoring of andere elektronische middelen. Toezicht ziet dan ook op verplichte zorg in geval van opname, wanneer insluiting aan de orde is. Omdat dat hier niet wordt bedoeld zal de rechtbank die vorm van verplichte zorg ook afwijzen. Met betrekking tot het toedienen van medicatie merkt de rechtbank op dat betrokkene nu weliswaar zijn medicatie inneemt, maar dat hij het in de kern oneens is met het innemen van medicatie. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat het toedienen van medicatie ook mogelijk moet zijn tegen de wil van betrokkene in. Hetzelfde geldt voor het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychotische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening.
2.8.
Daarbij merkt de rechtbank wel het volgende op. Op grond van artikel 2.2, lid 1, onder a, van het Besluit verplichte geestelijke gezondheidszorg, kan ambulante verplichte zorg uitsluitend worden toegepast indien de zorgverantwoordelijke voorafgaand aan het vaststellen van het zorgplan overleg heeft gepleegd met ten minste één andere deskundige als bedoeld in artikel 5:13, derde lid, onderdeel d, van de Wvggz, over de wijze waarop toezicht op de betrokkene moet worden gehouden om diens veiligheid voldoende te borgen, en in het zorgplan is beschreven op welke wijze dat toezicht wordt gerealiseerd. Kort gezegd: de veiligheid van de zorgverlener(s) bij toepassing van de verplichte vorm van zorg dient gewaarborgd te zijn. De rechtbank constateert dat het zorgplan in dit geval geen beschrijving biedt van de manier waarop die veiligheid gewaarborgd wordt in het geval van gedwongen medicatie. Dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat gedwongen medicatie alleen aan de orde kan zijn in het geval betrokkene is opgenomen in een accommodatie. Uitgangspunt van de wet is dat betrokkenen zoveel mogelijk ambulant worden behandeld en dat ook verplichte zorg in de thuissituatie zou kunnen worden gegeven en voorliggend is. De wet stelt de eis dat opname in een instelling een ultimum remedium is. Gelet op het feit dat gedwongen medicatie niet kan worden toegepast in een ambulant kader, maar wel noodzakelijk is om ernstig nadeel af te wenden, in het geval betrokkene weigert zijn medicatie in te nemen, is in dit geval aan die eis voldaan. Dat betekent dat de rechtbank ook opname in een accommodatie als verplichte vorm van zorg zal toewijzen. Hetzelfde geldt voor beperken van de bewegingsvrijheid, indien dat in geval van opname in een accommodatie noodzakelijk is.
2.9.
De rechtbank stemt gelet op het voorgaande in met de volgende vormen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 3:2 Wvggz, te weten:
toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychotische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
beperken van de bewegingsvrijheid;
opnemen in een accommodatie.
2.10.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
2.11.
De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat bij het bepalen van de juiste zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
2.12.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De zorgmachtiging zal worden verleend voor de (verzochte) duur van zes maanden, en geldt aldus tot en met 25 augustus 2020.

3.Beslissing

De rechtbank:
- verleent een zorgmachtiging ten aanzien van
[betrokkene]geboren op [1974] te [geboorteplaats] , inhoudende dat bij wijze van verplichte zorg de volgende maatregelen kunnen worden getroffen:
a. toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychotische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
b. beperken van de bewegingsvrijheid;
j. opnemen in een accommodatie;
- bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 25 februari 2020.
Deze beschikking is op 25 februari 2020 mondeling gegeven door mr. T. Dopheide, rechter en in het openbaar uitgesproken bijgestaan door mr. Z.E.W. Fuchs als griffier, en op 9 maart 2020 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.