In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 februari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot verlening van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 29 januari 2020 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om een zorgmachtiging voor een betrokkene, geboren in 1982 in Turkije. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 februari 2020, waarbij de advocaat van de betrokkene en een casemanager aanwezig waren. De officier van justitie was niet verschenen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, met ernstige gevolgen voor zijn gezondheid en gedrag. De advocaat van de betrokkene voerde aan dat de betrokkene niet aanwezig was omdat hij aan het werk was en dat het goed met hem ging. Hij pleitte voor een minder ingrijpende zorgmachtiging, maar de rechtbank oordeelde dat de verzochte vormen van verplichte zorg niet proportioneel waren. De rechtbank heeft de verzoeken tot opname en andere vormen van verplichte zorg afgewezen, maar heeft wel een zorgmachtiging verleend voor het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid van de betrokkene, zodat hij contact moet houden met de zorgverantwoordelijke.
De rechtbank concludeerde dat de zorgmachtiging noodzakelijk was om de geestelijke gezondheid van de betrokkene te stabiliseren en dat er geen minder bezwarende alternatieven beschikbaar waren. De zorgmachtiging is verleend voor de duur van zes maanden, tot en met 24 augustus 2020. De beschikking is mondeling gegeven door rechter T. Dopheide en schriftelijk uitgewerkt door griffier Z.E.W. Fuchs.