ECLI:NL:RBMNE:2020:982

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
UTR 19/2480
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens betalingsonmacht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 maart 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiser, die een beroep had ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, zijn beroep op betalingsonmacht heeft ingediend. Eiser had in eerste instantie een omgevingsvergunning aangevraagd, maar zijn bezwaar tegen het besluit van 11 juni 2019 werd ongegrond verklaard. Eiser stelde dat hij niet in staat was het griffierecht te betalen en heeft daarom een beroep gedaan op betalingsonmacht. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om zijn financiële situatie te onderbouwen, maar na beoordeling van de ingediende gegevens concludeerde de rechtbank dat eiser niet voldeed aan de criteria voor betalingsonmacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het inkomen van eiser in juli 2019 hoger was dan de voor hem geldende bijstandsnorm, waardoor hij niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het griffierecht. Eiser heeft het griffierecht uiteindelijk niet betaald en heeft geen geldige reden opgegeven voor het niet betalen. Hierdoor heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de inhoudelijke behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2480

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Phielix).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan Stichting Portaal een omgevingsvergunning verleend.
Bij besluit van 11 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft bij brief van 17 juli 2019 een beroep gedaan op betalingsonmacht voor het griffierecht. Op verzoek van de rechtbank heeft hij het formulier met financiële gegevens toegestuurd. Naar aanleiding daarvan heeft de griffier van de rechtbank aan eiser geschreven dat vooralsnog wordt afgezien van het heffen van griffierecht. Daarbij is het voorbehoud gemaakt dat de rechter die het beroep behandelt, definitief beslist of eiser niet in staat is om griffierecht te betalen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 januari 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting heeft de griffier van de rechtbank op 17 januari 2020 in een aangetekende brief aan eiser geschreven dat de rechtbank heeft beslist dat eiser niet voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht en dat hij daarom griffierecht verschuldigd is. Eiser is in de gelegenheid gesteld om het griffierecht alsnog binnen vier weken te betalen aan de rechtbank.

Overwegingen

1. Op de zitting van 3 januari 2020 heeft de rechtbank het beroep aan de orde gesteld en zijn de beroepsgronden van eiser besproken. Verder is op de zitting gesproken over de vraag in hoeverre eiser nog procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn inhoudelijke beroepsgronden. Ten slotte is op de zitting gesproken over het griffierecht.
2. Aan de na de zitting door de rechtbank genomen beslissing dat eiser griffierecht verschuldigd is, ligt het volgende ten grondslag.
3. Iemand die in beroep gaat moet in beginsel griffierecht betalen. Dit staat in artikel
8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit geval is het griffierecht
€ 174,00. Als het griffierecht niet (op tijd) wordt betaald, dan is de hoofdregel dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders, namelijk als er een geldige reden is waarom het griffierecht niet door de rechtbank is ontvangen. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen.
4. In vaste rechtspraak zijn criteria geformuleerd voor het verlenen van vrijstelling van het griffierecht bij onvoldoende draagkracht van de rechtzoekende. De rechtszoekende moet aannemelijk maken dat – op de datum waarop het griffierecht uiterlijk op de rekening van het gerecht moet zijn bijgeschreven dan wel ter griffie moet zijn gestort – het netto inkomen waarover hij maandelijks kan beschikken minder bedraagt dat 90% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm. Verder moet de rechtszoekende aannemelijk maken dat hij niet beschikt over vermogen waaruit het verschuldigde griffierecht kan worden betaald. Hierbij is de gezinssamenstelling van een rechtszoekende niet van belang.
De inkomensnorm waar de rechtbank aan moet toetsen was in juli 2019 € 927,37. Uit de door eiser zelf overgelegde informatie blijkt dat zijn inkomen in de maand juli 2019 € 932,56 bedroeg. Dat is hoger dan de inkomensnorm en eiser voldoet dus niet aan de criteria voor betalingsonmacht. Daarom heeft de rechtbank het beroep op betalingsonmacht afgewezen en eiser in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen.
5. De rechtbank heeft het griffierecht niet ontvangen. Eiser heeft daar geen geldige reden voor gegeven.
6. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk en het beroep zal dus niet inhoudelijk worden behandeld.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.