ECLI:NL:RBMNE:2020:972

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
UTR 19/4564
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en medische beoordeling van psychische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 februari 2020 uitspraak gedaan over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van eiseres, die per 29 april 2019 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was stopgezet. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, omdat zij van mening was dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische klachten. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een mondelinge zitting, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. M. el Ahmadi. Het Uwv was niet aanwezig op de zitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beëindiging van de ZW-uitkering was gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, die concludeerden dat eiseres in staat was om met gangbare arbeid meer dan 65% van haar loon te verdienen. Eiseres voerde aan dat haar psychische klachten onvoldoende waren meegewogen, maar de rechtbank oordeelde dat de rapporten zorgvuldig waren opgesteld en geen tegenstrijdigheden vertoonden. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres was om haar stellingen te onderbouwen met medische stukken, aangezien de rechtbank zelf geen medische oordelen kan vellen.

De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts rekening had gehouden met de depressieve klachten van eiseres en dat de aangenomen beperkingen adequaat waren. De rechtbank oordeelde dat de functies die aan eiseres waren toegewezen passend waren, en dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiseres werd gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4564

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

28 februari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. el Ahmadi),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(Uwv), verweerder.

Procesverloop

Met het besluit van 28 maart 2019 (het primaire besluit) heeft het Uwv de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 29 april 2019 beëindigd.
In het besluit van 10 september 2019 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het Uwv is met kennisgeving niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Deze zaak gaat over de beëindiging van de ZW-uitkering van eiseres. Het Uwv heeft haar ZW-uitkering per 29 april 2019 beëindigd, omdat eiseres per 24 maart 2019 met gangbare arbeid meer dan 65%, namelijk 67,92%, van het loon per uur kan verdienen dan zij als zorgbemiddelaar verdiende. Hieraan ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Het geschil
2. De zaak spitst zich toe op de medische beoordeling. Volgens eiseres is er onvoldoende rekening gehouden met haar psychische klachten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding is om het besluit te wijzigen.
Beoordelingskader
3. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of het Uwv de ZW-uitkering van eiseres terecht per 29 april 2019 heeft stopgezet. Daarbij is het zo dat het Uwv dit soort besluiten in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen. De rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch uit de rapporten voortvloeien.
Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts, dat moet onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken immers geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Beoordeling van het geschil
4. Eiseres stelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte in het rapport van 24 juli 2019 heeft vermeld dat er bij haar meer sprake is van machteloosheid dan van somberheid en depressiviteit. Eiseres onderbouwt deze beroepsgrond met het in beroep overgelegde diagnostisch verslag van [naam organisatie] van 9 september 2019, waarin is vermeld dat er sprake is van depressieve klachten.
5. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening heeft gehouden met depressieve klachten. Uit pagina vier van het rapport van 24 juli 2019 blijkt dat bij de beoordeling is uitgegaan van de diagnose ‘een aanpassingsstoornis met depressie en afhankelijke kenmerken’. Ook zijn hiervoor beperkingen opgenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren (1.9) en sociaal functioneren (2.8) van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn aanvullend rapport van 6 november 2019 verder toegelicht dat uit het verslag van [naam organisatie] een beeld naar voren komt van een lichte verstandelijke beperking op de niet-performale aspecten en dat dit beeld past bij het beeld dat uit zijn eigen onderzoek al naar voren kwam. In wat eiseres aanvoert, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er meer beperkingen op het psychische vlak hadden moeten worden aangenomen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Met de beperkingen die er voor eiseres zijn aangenomen, ziet de rechtbank daarom geen aanleiding voor de conclusie dat de geduide functies voor eiseres niet passend zijn. Uit het rapport van de arbeidskundige bezwaar en beroep van 4 september 2019 blijkt dat eiseres met deze functies 67,92 % van haar maatmaninkomen per uur kan verdienen. Omdat dit meer is dan 65%, heeft het Uwv terecht de ZW-uitkering van eiseres met ingang van
29 april 2019 beëindigd.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. Op de zitting is gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan. Dit kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.H. van Ek, rechter, in aanwezigheid van
T. Boddeus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.