In deze zaak heeft de publiekrechtelijke rechtspersoon Provincie Flevoland een vordering ingesteld tegen [verweerders c.s.] met betrekking tot een strook grond die eigendom is van de provincie. De provincie stelt dat [verweerders c.s.] zijn tuin heeft doorgetrokken over de kadastrale grenzen van het perceel van de provincie, waardoor hij zonder recht gebruik maakt van de strook grond. [Verweerders c.s.] betwist dit en stelt dat hij vanaf 1992 onafgebroken bezitter is van de strook, waardoor hij door verjaring eigenaar is geworden. De provincie vordert primair een verklaring voor recht dat zij eigenaar is van de strook en een bevel tot ontruiming, terwijl [verweerders c.s.] een tegenvordering indient voor een verklaring voor recht dat hij eigenaar is van de strook.
De rechtbank heeft de vorderingen van de provincie afgewezen en geoordeeld dat het beroep van [verweerders c.s.] op verjaring slaagt. De rechtbank oordeelt dat [verweerders c.s.] voldoende heeft aangetoond dat hij de strook sinds 1992 in bezit heeft en dat de provincie niet heeft kunnen bewijzen dat dit bezit onrechtmatig was. De rechtbank wijst de tegenvorderingen van [verweerders c.s.] toe, waaronder de verklaring voor recht en de verplichting voor de provincie om mee te werken aan de registratie van de nieuwe situatie bij het kadaster. De rechtbank concludeert dat [verweerders c.s.] door verjaring eigenaar is geworden van de strook en dat er geen sprake is van een onrechtmatige daad.
De provincie wordt veroordeeld in de proceskosten, en de rechtbank wijst de vorderingen van de provincie af, evenals de nevenvorderingen in de vorm van buitengerechtelijke incassokosten en rente. De rechtbank benadrukt dat de provincie als in het ongelijk gestelde partij de kosten van de procedure moet dragen.