ECLI:NL:RBMNE:2020:937

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
8208279
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en verweer van opschorting

In deze civiele zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de eiseres, een besloten vennootschap, een vordering ingesteld tegen de gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, wegens onbetaalde facturen voor geleverde natuurstenen werkbladen. De eiseres heeft op 28 november 2019 de gedaagde gedagvaard, waarna de gedaagde op 11 december 2019 heeft gereageerd. De zaak is vervolgens op 14 februari 2020 besproken, waarbij de gedaagde niet aanwezig was.

De eiseres vordert een totaalbedrag van € 8.322,66, bestaande uit de hoofdsom van € 7.123,17, wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde heeft als verweer aangevoerd dat zij haar betalingsverplichting mocht opschorten vanwege gebreken in de geleverde werkbladen. De kantonrechter oordeelt echter dat de gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar verweer en dat zij niet tijdig heeft gereclameerd. Hierdoor is de gedaagde verplicht om de facturen te betalen.

De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten. De rechter heeft ook bepaald dat de wettelijke handelsrente over het totaalbedrag van de facturen vanaf 28 november 2019 tot de voldoening verschuldigd is. Dit vonnis is uitgesproken op 18 maart 2020 door mr. V. van Dam, kantonrechter, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 8208279 AC EXPL 19-4387 MvdH/40201
Vonnis van 18 maart 2020
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
die verder [eiseres] zal worden genoemd,
eisende partij,
gemachtigde: T.W.J. Pothof,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
die verder [gedaagde] zal worden genoemd,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Hoe deze procedure is verlopen, blijkt uit het volgende:
- de dagvaarding is op 28 november 2019 bij [gedaagde] bezorgd;
- [gedaagde] heeft daarop gereageerd op de civiele rolzitting van 11 december 2019 waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
De zaak is op een zitting met de rechter besproken op 14 februari 2020. Bij die zitting was [gedaagde] , hoewel correct opgeroepen, niet aanwezig. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

2.Waar gaat het om?

2.1.
[eiseres] heeft medio 2019 aan [gedaagde] een tweetal natuurstenen werkbladen geleverd. Voor de geleverde werkbladen zijn twee facturen verzonden, te weten:
factuurnummer
factuurdatum
factuurbedrag
892025
12 juni 2019
€ 3.939,65
892320
4 juli 2019
€ 3.183,52
Totaal: € 7.123,17
2.2.
[gedaagde] heeft deze facturen onbetaald gelaten.
2.3.
[eiseres] vordert veroordeling van [gedaagde] om aan haar € 8.322,66 te betalen (bestaande uit € 7.123,17 aan hoofdsom, € 478,33 aan wettelijke handelsrente tot 28 november 2019 en € 731,61 aan buitengerechtelijke incassokosten). Daarnaast vordert [eiseres] vergoeding van de wettelijke handelsrente na 28 november 2019, van de proceskosten en van de kosten die zij na deze rechtszaak nog zal moeten maken om één en ander af te dwingen.
Moet [gedaagde] de facturen betalen? ja
2.4.
Het uitgangspunt van de wet is, dat afspraken nagekomen moeten worden. [eiseres] heeft de natuurstenen werkbladen geleverd en mocht daarom normaal gesproken verwachten dat [gedaagde] de rekening zou betalen. Dat was de afspraak. Maar soms kunnen er redenen zijn waarom er (toch) niet betaald hoeft te worden. Dan is het degene die zich daarop beroept, die duidelijk moet maken dat die goede redenen er zijn. Dat is in dit geval [gedaagde] .
2.5.
In dit geval heeft [gedaagde] gesteld dat zij haar betalingsverplichting mocht opschorten tot de levering door [eiseres] van een deugdelijk werkblad. Dit omdat het geleverde werkblad waarvoor de eerste factuur is verzonden een scheur heeft en gelijmd is en omdat [eiseres] ten aanzien van dit blad de afspraak niet is nagekomen dat op de plek van de vlek in het werkblad een uitsparing zou komen voor de spoelbak. Dit verweer slaagt niet. [gedaagde] heeft haar stellingen dat [eiseres] iets verkeerd heeft gedaan niet nader met stukken onderbouwd. Dit had wel op haar weg gelegen omdat zij moet aantonen dat er goede redenen zijn om niet tot betaling over te gaan. Daarbij komt dat, zoals door [eiseres] op de zitting toegelicht, [gedaagde] niet tijdig heeft gereclameerd. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] in de periode september/oktober 2019 voor het eerst geklaagd terwijl het betreffende werkblad begin juni 2019 aan [gedaagde] is geleverd. Door [gedaagde] is dit niet betwist en daarmee staat vast dat [gedaagde] niet binnen de op de opdrachtbevestiging overeengekomen termijn van acht dagen heeft gereclameerd. [gedaagde] kan dan ook geen aanspraak maken op levering van een ander werkblad.
2.6.
Gezien het voorgaande heeft [gedaagde] geen geldige reden om niet tot betaling over te gaan en zal zij de factuurbedragen van in totaal € 7.123,17 moeten betalen. Het beroep van [gedaagde] op opschorting slaagt niet en de vordering van [eiseres] zal worden toegewezen.
2.7.
Proceskosten
[eiseres] heeft in deze procedure gelijk gekregen, daarom moet [gedaagde] de proceskosten van [eiseres] betalen. De kosten van [eiseres] zijn de volgende:
- dagvaarding € 86,40
- griffierecht € 486,00
- salaris gemachtigde
€ 600,00
Totaal € 1.172,40
Nakosten
2.8.
De kosten die [eiseres] na deze procedure eventueel nog zal moeten maken voor de uitvoering van dit vonnis, zullen op de onder ‘de beslissing’ weergegeven manier worden begroot.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.9.
[gedaagde] zal ook de buitengerechtelijke incassokosten moeten vergoeden. [eiseres] heeft op verschillende manieren moeite gedaan om [gedaagde] tot betaling te bewegen, en het bedrag (€ 731,16) is niet hoger dan het tarief van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van 2012.
Wettelijke handelsrente
2.10.
[eiseres] vraagt verder een bedrag aan wettelijke handelsrente van € 478,33 over de facturen vanaf de vervaldatum van de facturen tot 28 november 2019 en om toekenning van de wettelijke handelsrente over het totaalbedrag van de facturen vanaf 28 november 2019 tot de algehele voldoening. [gedaagde] heeft dit deel van de vordering niet betwist. De kantonrechter zal dit toewijzen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 8.322,66, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 7.123,17 vanaf 28 november 2019 tot de voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.172,40, waarin begrepen € 600,00 aan salaris gemachtigde;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] , als zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, om de na dit vonnis ontstane kosten te betalen, begroot op:
- € 120,00 aan salaris voor de gemachtigde,
- te vermeerderen, als het vonnis door de deurwaarder is betekend, met de explootkosten die hiervoor in rekening zijn gebracht.
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2020.