ECLI:NL:RBMNE:2020:936

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
8099516
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van uitgetreden vennoot voor schulden van de vennootschap onder firma uit kredietovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen ING Bank N.V. en een uitgetreden vennoot van een vennootschap onder firma (V.O.F.). De zaak betreft de aansprakelijkheid van de uitgetreden vennoot voor de schulden van de V.O.F. die voortvloeien uit een kredietovereenkomst. De uitgetreden vennoot, aangeduid als [gedaagde], had samen met een andere vennoot een kredietovereenkomst afgesloten met ING. Na de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van de V.O.F. en de opzegging van de kredietovereenkomst door ING, vorderde de bank betaling van een openstaand debetsaldo van € 14.290,97, inclusief wettelijke rente.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de uitgetreden vennoot hoofdelijk aansprakelijk blijft voor de verbintenissen van de vennootschap, ook na zijn uittreding. Dit is in overeenstemming met artikel 18 van het Wetboek van Koophandel, dat bepaalt dat vennoten hoofdelijk verbonden zijn voor de verbintenissen van de vennootschap. De rechter oordeelde dat de uitgetreden vennoot niet had voldaan aan zijn verplichting om ING te informeren over zijn uittreding, waardoor de bank niet op de hoogte was van de wijziging in de vennootschap.

De kantonrechter verwierp ook de argumenten van de uitgetreden vennoot dat ING haar zorgverplichting had geschonden en dat het tijdsverloop van de vordering zou leiden tot verval van de aansprakelijkheid. De rechter concludeerde dat de uitgetreden vennoot aansprakelijk is voor de vordering van ING en dat de hoogte van de hoofdsom en de wettelijke rente niet betwist zijn. De uitgetreden vennoot werd veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 8099516 AC EXPL 19-3682 MvdH/40201
Vonnis van 18 maart 2020
inzake
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd in Amsterdam,
die verder ING zal worden genoemd,
eisende partij,
gemachtigde: Vesting Finance Incasso B.V.,
tegen:
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
die verder [gedaagde] zal worden genoemd,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M. Pinarbasi.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Hoe deze procedure is verlopen, blijkt uit het volgende:
- de dagvaarding is op 20 september 2019 bij [gedaagde] bezorgd;
- [gedaagde] heeft op 12 november 2019 een eerste conclusie van antwoord per fax zonder producties bij de rechtbank ingediend en aan ING verzonden;
- op 18 november 2019 heeft [gedaagde] een tweede conclusie van antwoord met 3 producties bij de rechtbank ingediend en aan ING verzonden. Bij de beoordeling zal de kantonrechter verder uitgaan van de inhoud van deze conclusie;
- ING heeft op 10 december 2019 bij conclusie van repliek gereageerd;
- op 17 januari 2020 heeft [gedaagde] een conclusie van dupliek ingediend.
1.2.
Daarna is een datum bepaald waarop dit vonnis wordt uitgesproken.

2.Waar gaat het om?

2.1.
[gedaagde] heeft op 8 november 2006 tezamen met de heer [A] , beide als vennoot van de toenmalige vennootschap onder firma [VOF] V.O.F., een kredietovereenkomst met ING afgesloten. In de Voorwaarden Kredietverlening is onder meer opgenomen:

Artikel A Aansprakelijkheid
Indien meerdere personen of rechtspersonen als Debiteur optreden zijn zij allen hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van al het aan Postbank uit hoofde van deze overeenkomst verschuldigde, alsmede voor de nakoming van alle uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen.
Artikel B Informatie
1. Debiteur zal Postbank omtrent wijzigingen in zijn organisatievorm of zijn statuten informeren. Ingrijpende reorganisaties en/of statutenwijzigingen zullen voor invoering ervan met Postbank worden besproken.
(…)”
2.2.
Op 13 oktober 2014 heeft ING de kredietovereenkomst opgezegd en aan de vennoten verzocht om het debetsaldo van € 10.438,19 aan haar te voldoen. In de in dit kader verzonden brief noemt ING de volgende gebeurtenissen als reden voor haar opzegging:

Uw betaalrekening onder nummer [rekeningnummer] vertoont sedert geruime tijd een niet toegestane overschrijding van de verleende kredietlimiet.
  • Uit een uittreksel in het handelsregister is gebleken dat u de bedrijfsactiviteiten van [VOF] per 20 maart 2013 heeft beëindigd, zonder dat daarbij algehele aflossing van de door de ING verleende kredietfaciliteit heeft plaatsgevonden.
  • Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de ING heeft er een wijziging opgetreden in de partners, in de vennoten, in de leiding, in het maatschaps- of het vennootschapscontract of in de statuten of reglementen van de Kredietnemer en een dergelijke wijziging is naar het oordeel van de ING van zodanige aard dat zij de Overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten.
  • Voorts is door de ING geconstateerd dat er geen of nauwelijks omzet over uw zakelijke rekening [rekeningnummer] bij de ING plaatsvindt.”
2.3.
Vanaf medio 2016 is [gedaagde] door ING aangemaand voor een debetsaldo van € 13.396,24 te vermeerderen met wettelijke rente.
2.4.
[gedaagde] heeft de vordering van ING onbetaald gelaten.
2.5.
ING vordert veroordeling van [gedaagde] om aan haar € 14.290.97 te betalen (bestaande uit € 13.396,24 aan hoofdsom € 894,73 aan wettelijke rente tot en met 20 september 2019). Daarnaast vordert ING vergoeding van de wettelijke rente na 20 september 2019 en van de proceskosten.
Moet [gedaagde] aan ING betalen? ja
2.6.
De kredietovereenkomst is door Postbank (nu: ING) gesloten met [VOF] V.O.F. Van deze vennootschap onder firma waren [gedaagde] en [A] de vennoten. Artikel 18 van het Wetboek van Koophandel bepaalt dat in een vennootschap onder firma (Vof) elk der vennoten wegens de verbintenissen van de vennootschap hoofdelijk is verbonden. Hieruit volgt dat de uitgetreden vennoot na zijn uittreding tegenover schuldeisers van de vennootschap hoofdelijk aansprakelijk blijft voor de verbintenissen die vóór zijn uittreden zijn aangegaan. Dat is ook het geval wanneer de Vof door de uittreding wordt ontbonden. Het einde van de Vof brengt niet automatisch met zich dat de kredietovereenkomst eindigt.
2.7.
Omdat Postbank de kredietovereenkomst is aangegaan met de Vof zijn [gedaagde] en [A] hoofdelijk verbonden tot betaling van al het verschuldigde uit hoofde van de kredietovereenkomst. Door de uittreding van [gedaagde] is de vennootschap onder firma weliswaar ontbonden, maar de kredietovereenkomst niet. In beginsel is [gedaagde] dan ook hoofdelijk verbonden gebleven voor de uit de kredietovereenkomst voortvloeiende schulden. Het is onder bijzondere omstandigheden denkbaar dat een bank een vennoot niet meer kan aanspreken tot betaling van na zijn uittreden ontstane schulden, als dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarvoor is dan om te beginnen wel van belang dat de bank wist dat die vennoot is uitgetreden. Dat is in deze zaak niet het geval. Nergens blijkt namelijk uit dat [gedaagde] ING na zijn uittreden op de hoogte heeft gesteld van het feit dat hij was uitgetreden als vennoot. De bank kon dat daarom niet weten. Uit de overgelegde stukken blijkt verder dat het feit dat de Vof was ontbonden pas vijf jaar later, in 2013, is ingeschreven in het handelsregister. Zelfs als ING in het handelsregister had gekeken, had zij voor 2013 nog niet kunnen weten dat de Vof niet meer bestond. Het lag echter in de eerste plaats op de weg van [gedaagde] om ING uit eigen beweging te informeren over het feit dat hij geen vennoot van de Vof meer was. Beide vennoten hadden zich in artikel B1 van de toepasselijke voorwaarden ook verbonden om dat soort informatie aan ING door te geven. Aan die verplichting hebben zij zich niet gehouden, terwijl het voor ING relevant was om die informatie te krijgen. Het kon immers ook gevolgen hebben voor ING, en ING had (als [gedaagde] en [A] die informatie wel hadden doorgegeven) daarin aanleiding kunnen zien om het krediet aan te passen. Die mogelijkheid heeft ING nu niet gehad omdat de vennoten ING in strijd met hun contractuele verplichting niet op de hoogte hebben gebracht van de ontbinding van de Vof.
2.8.
De kantonrechter volgt [gedaagde] verder niet in zijn stelling dat ING van zijn uittreden had moeten weten doordat ING inzage had in het rekeningnummer waarop het krediet betrekking had. Uit het enkele feit dat ING inzage had in de zakelijke rekening volgt namelijk niet automatisch dat ING zodanige informatie had dat zij had moeten begrijpen dat [gedaagde] was uitgetreden of dat zij hier nader onderzoek naar had moeten doen. [gedaagde] heeft ook onvoldoende uitgelegd op welke manier ING dit uit die informatie had moeten begrijpen. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat ING niet kon weten dat [gedaagde] als vennoot was uitgetreden.
2.9.
[gedaagde] stelt verder dat ING haar zorgverplichting heeft geschonden door na te laten om periodieke controle op het krediet uit te voeren. De kantonrechter begrijpt dit verweer van [gedaagde] zo dat hij meent dat als ING controle had uitgeoefend, zij de omvang van de kredietfaciliteit naar beneden zou hebben gebracht en de schuld daardoor minder hoog zou zijn opgelopen. [gedaagde] heeft ook deze stelling niet nader heeft onderbouwd. De Vof had immers een kredietfaciliteit en zonder nadere toelichting (die [gedaagde] dus niet gegeven heeft) valt niet in te zien waarom ING haar zorgverplichting heeft geschonden door de Vof van deze overeengekomen kredietfaciliteit gebruik te laten maken. Verder heeft [gedaagde] niet nader onderbouwd welke schade hij als gevolg hiervan zou hebben geleden. Ook deze stelling leidt daarom niet tot verval van zijn (mede)aansprakelijkheid op grond van de kredietovereenkomst.
2.10.
Ook de stelling van [gedaagde] dat ING lang heeft gewacht met het instellen van een vordering maakt, zonder nadere onderbouwing die door [gedaagde] niet is gegeven, niet dat ING [gedaagde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan aanspreken voor de ontstane schuld. Door het enkele tijdsverloop, heeft ING haar rechten namelijk niet verwerkt.
2.11.
De conclusie uit het voorgaande is dat [gedaagde] (mede) aansprakelijk is voor de schuld bij ING omdat hij geen mededeling aan de ING heeft gedaan van zijn uittreding en zijn (mede) aansprakelijkheid voor de schuld naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. [gedaagde] is dus aansprakelijk voor de vordering van ING. De (hoogte van de) hoofdsom en de wettelijke rente worden inhoudelijk niet betwist en zullen dus worden toegewezen.
2.12.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ING worden begroot op:
- dagvaarding € 103,06
- griffierecht € 972,00
- salaris gemachtigde €
720,00(2 punten x tarief € 360,00)
Totaal € 1.795,06

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan ING tegen bewijs van kwijting te betalen € 14.290,97 met de wettelijke rente over € 10.438,19 vanaf 20 september 2019 tot de voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van ING, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.795,06, waarin begrepen € 720,00 aan salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2020.