ECLI:NL:RBMNE:2020:926

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4436
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratie-inspanningen in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 10 maart 2020, staat de loonsanctie van eiseres, een B.V., centraal. De zaak betreft een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de doorbetaling van loon aan een werkneemster die zich ziek had gemeld. De werkneemster, die als financieel coördinator bij eiseres werkte, had zich op 14 maart 2016 ziek gemeld met psychische klachten. Het UWV legde een loonsanctie op aan eiseres omdat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen zou hebben verricht. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond.

Tijdens de zitting op 16 december 2019 werd de zaak behandeld. Eiseres voerde aan dat het UWV een onzorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat er onvoldoende onderbouwing was voor de loonsanctie. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had geconcludeerd dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De rechtbank stelde vast dat er geen deugdelijke grond was voor de tekortkomingen in de re-integratie en dat eiseres niet had aangetoond dat er geen mogelijkheden waren voor aangepast werk.

De rechtbank concludeerde dat de loonsanctie terecht was opgelegd en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van adequate re-integratie-inspanningen door werkgevers en de noodzaak om medische en arbeidskundige beoordelingen zorgvuldig uit te voeren. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/4436

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Gonlag),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. Tieman).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres het loon van [derde-partij] (werkneemster) moet doorbetalen tot 10 maart 2019 (loonsanctie). De aanvraag van werkneemster om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wordt daarom niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 22 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2019. Namens eiseres is verschenen [A] en mevr. [B] , bijgestaan door de gemachtigde en arts-gemachtigde B. Vlogtman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Werkneemster is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu werkneemster geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken om te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
De feiten
2. Werkneemster was bij eiseres werkzaam als financieel coördinator voor 27 uur per week. Op 14 maart 2016 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten. Tegen het einde van de wachttijd heeft werkneemster een WIA-uitkering aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Verweerder heeft de besluiten genomen die onder Procesverloop zijn genoemd.
De grondslag van de loonsanctie
3. Verweerder heeft een loonsanctie opgelegd omdat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht met betrekking tot werkneemster en daarvoor geen deugdelijke grond bestaat. De sociaal-medische begeleiding van werkneemster is niet adequaat geweest en er is een te forse urenbeperking aangehouden. Het onderzoek naar de mogelijkheden in spoor 1 is niet voldoende geweest omdat geen onderzoek is gedaan naar verdere aanpassingen in de functie van werkneemster en naar andere passende functies die aansluiten op de mogelijkheden van werkneemster. Verweerder heeft zijn oordeel gebaseerd op medische en arbeidskundige rapporten, die onderdeel uitmaken van het bestreden besluit.
Het beoordelingskader van de rechtbank
4.1
Artikel 25 van de Wet WIA gaat over de re-integratieverplichtingen van de werkgever. In het negende lid van dit artikel is, kort samengevat, bepaald dat het Uwv het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken verlengt, indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
4.2
Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt dat het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
4.3
De uitgangspunten voor de beoordeling door verweerder van de re-integratie-inspanningen die van de werknemer en werkgever worden verwacht zijn neergelegd in de "Beleidsregels beoordelingskader poortwachter" (de Beleidsregels). Bij de beoordeling van de inspanningen staat het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Een bevredigend resultaat is bereikt als sprake is van een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer.
Indien geen bevredigend resultaat is bereikt, zal overeenkomstig de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Indien het Uwv de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het Uwv de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
De medische beoordeling
5. Eiseres voert aan dat verweerder een onzorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht omdat de informatie van de huidige bedrijfsarts niet in de beoordeling is betrokken en omdat is nagelaten informatie bij de behandelend sector op te vragen. Eiseres voert verder aan dat verweerder niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en onvoldoende heeft gemotiveerd dat zonder deugdelijke grond re-integratiekansen zijn gemist. De taken en uren van werkneemster zijn stapsgewijs uitgebreid. Als gevolg van haar beperkte belastbaarheid, het zoeken naar een juiste behandeling voor de medische problematiek van werkneemster en de intensiteit van de therapieën/behandelingen, was een snellere opbouw in uren niet mogelijk. De bedrijfsarts heeft de medische informatie van de behandelaar van werkneemster betrokken bij zijn belastbaarheidsoordeel. Eiseres heeft in het tweede spoor een werkervaringsplek voor werkneemster gerealiseerd. Ook daar is slechts een beperkte uitbreiding in uren haalbaar gebleken. Eiseres wijst erop dat werkneemster aan de arbeidsdeskundige van het Uwv heeft bevestigd niet meer uren te kunnen werken en/of geen andere werkzaamheden te kunnen verrichten.
6. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in haar rapport van 21 september 2018 ingegaan op de verzuimnotitie van de arts van 7 mei 2018. Ook blijkt uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv dat informatie van de psychiater en de GZ-psycholoog van PsyQ van 13 april 2017 bij de oordeelsvorming is betrokken. Niet is gebleken dat werkneemster nog elders onder behandeling was. De rechtbank concludeert daarom dat van een onzorgvuldig onderzoek geen sprake is.
7. De rechtbank kan het standpunt van verweerder volgen dat vanaf 2017 onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht en dat de (bedrijfs)arts van eiseres niet medisch heeft onderbouwd waarom uitbreiding in uren niet mogelijk was. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 21 februari 2018 onder meer uiteengezet dat er, gelet op de re-integratie-activiteiten tot op heden, de indruk ontstaat dat er al langer sprake is van een stagnatie, dat werkneemster al vanaf begin 2017 werkzaam was voor een beperkt aantal uren en dat de urenbeperking gehandhaafd bleef. Hij ziet op basis van zijn eigen onderzoeksbevindingen onvoldoende argumenten om de in maart 2017 opgelegde forse urenbeperking gedurende de verzuimperiode te handhaven. Hij acht werkneemster gedurende één dag per week minder beschikbaar wegens de lopende behandeling en een recuperatietijd.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 21 september 2018 gemotiveerd, mede onder verwijzing naar een rapport van de arts van eiseres van 7 mei 2018, dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van de primaire beoordeling.
8. De rechtbank ziet in de medische stukken van de (bedrijfs)arts, te weten de periodieke evaluaties, de spreekuurverslagen, het Actueel Oordeel van 27 november 2017 en de bijbehorende medische inhoudelijke toelichting van diezelfde datum, dat werkneemster aanvankelijk een aantal uur per week vanuit huis heeft gewerkt, daarna op kantoor is gaan werken, dat in maart 2017 het aantal uren is uitgebreid naar 2 keer 3,5 uur per week en dat vanaf medio 2017 spoor 2 is ingezet. Uit het laatste spreekuurverslag van 29 november 2017 blijkt dat werkneemster kans heeft op een werkervaringsplek en dat ze nog steeds 2 keer 3,5 uur per week werkt. Uit deze medische stukken blijkt op geen enkele wijze op grond van welke medische overwegingen de (bedrijfs)arts van mening was dat een uitbreiding van het aantal werkuren per week in de loop van 2017 niet mogelijk was. Ook ter zitting heeft eiseres, noch haar arts-gemachtigde een nadere medische onderbouwing gegeven voor haar stelling dat uitbreiding van uren niet mogelijk was. Dat verweerder werkneemster uiteindelijk een WIA-uitkering heeft toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, kan niet als onderbouwing dienen. Deze toekenning heeft immers lange tijd nadien plaatsgevonden, met ingang van 10 maart 2019. Bovendien blijkt uit het rapport van 26 februari 2019 van de arbeidsdeskundige, dat is opgemaakt in verband met de WIA-beoordeling, dat werkneemster blijkens de Functionele Mogelijkhedenlijst van 4 februari 2019 in staat werd geacht 5 uur per dag en 25 uur per week te werken. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat de arbeidsdeskundige van Margolin in zijn rapport van 25 april 2017 eiseres heeft geadviseerd een deskundigenonderzoek aan te vragen om de plausibiliteit van de vastgestelde belastbaarheid te toetsen. Eiseres heeft dat niet gedaan.
De arbeidskundige beoordeling
9. Eiseres heeft aangevoerd dat uit het rapport van de arbeidsdeskundige van Margolin blijkt dat het eigen werk van werkneemster niet passend was (te maken) en dat er geen andere passende functies bij de eigen werkgever waren.
10. De rechtbank kan de arbeidskundige beoordeling van verweerder volgen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 oktober 2018
geconcludeerd dat in het onderzoek van de arbeidsdeskundige van Margolin niet onderbouwd is aangetoond dat er binnen spoor 1 geen mogelijkheden voor aangepast eigen werk dan wel ander passend werk voor werkneemster waren. In het rapport van Margolin ontbreekt een onderzoek naar (verdere) aanpassingen in de eigen functie en er is geen onderbouwing gegeven voor het standpunt dat aanpassingen niet mogelijk zijn. Evenmin is onderbouwd dat er geen andere passende functies bij eiseres zijn die aansluiten bij de mogelijkheden van werkneemster. Er is volstaan met de zeer algemene stelling dat kantoorfuncties teveel vergen van de belastbaarheid van werkneemster en productiefuncties te hectisch zijn. Een onderzoek naar de mogelijkheden om binnen de aanwezige kantoorfuncties voor werkneemster geschikte taken te isoleren is niet aangeleverd. De rechtbank voegt hieraan toe dat eiseres ook geen deskundigenonderzoek heeft verzocht om de re-integratie-inspanningen binnen spoor 1 te laten toetsen. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
Conclusie
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiseres onvoldoende re-integratie-activiteiten heeft verricht en dat er voor de tekortkomingen in de re-integratie geen deugdelijke grond bestaat. Verweerder heeft dan ook terecht aan eiseres een loonsanctie opgelegd. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, voorzitter, en
mr. Y.N.M. Rijlaarsdam en mr. M. Eikelenboom-Renden, leden, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.