ECLI:NL:RBMNE:2020:920

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
16-137265-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het doden van zijn (ex-)vriendin door verwurging in Almere

Op 11 maart 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een 41-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar en tbs met dwangverpleging. De man heeft in juni 2019 zijn (ex-)vriendin gewurgd in haar woning in Almere. Tijdens de zitting verklaarde de man dat hij met zijn (ex-)vriendin wilde praten over een ruzie, maar dat hij woedend werd en zich niets meer herinnerde van het moment van de verwurging tot het moment dat hij haar levenloze lichaam zag. Het pathologisch onderzoek bevestigde de doodsoorzaak als verwurging, en het DNA-onderzoek toonde aan dat het DNA van de man op de hals van het slachtoffer was aangetroffen.

De rechtbank nam de conclusies van de psychiater en psycholoog over, die een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, antisociale en borderline trekken vaststelden. Zij adviseerden tbs met dwangverpleging vanwege de kans op herhaling van dergelijk geweld in intieme relaties. De rechtbank hield rekening met het feit dat de man geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden en eerder was veroordeeld voor huiselijk geweld in Polen en Noorwegen. De opgelegde straf kwam overeen met de eis van de officier van justitie.

De rechtbank oordeelde dat de man verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat zijn daden ernstig waren en dat de tbs-maatregel noodzakelijk was voor de veiligheid van de maatschappij. De rechtbank wees ook vorderingen van benadeelde partijen toe, waaronder immateriële schadevergoeding voor de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16-137265-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1978] te [geboorteplaats] (Polen),
gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 september 2019, 4 december 2019 en 26 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. D.G. Nagel, advocaat te Almere, alsmede mr. A. Koopsen, advocaat te Alkmaar en mevrouw [A] van Slachtofferhulp Nederland namens de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 4 december 2019 nader omschreven. De nader omschreven tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 7 juni 2019 te Almere, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door middel van verwurging.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte het slachtoffer door middel van verwurging om het leven heeft gebracht. De officier van justitie is van mening dat de ten laste gelegde voorbedachte rade niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van de voorbedachte rade zoals dit in de tenlastelegging is opgenomen. Ten aanzien van het om het leven brengen van [slachtoffer] refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Ondanks het voorgaande stelt de verdediging ook dat de moeder en de zus van verdachte verklaringen hebben afgelegd die kunnen worden gezien als verklaringen van horen zeggen, zodat deze verklaringen moeten worden aangemerkt als indirect bewijs. Daarnaast is het forensisch bewijs in deze zaak ook te verklaren indien verdachte [slachtoffer] zou hebben aangetroffen nadat zij al was gestorven. Verdachte heeft immers verklaard dat hij haar heeft geprobeerd te reanimeren, hetgeen verklaart waarom zijn DNA op haar hals zijn aangetroffen. Indien de rechtbank, gelet op het voorgaande, eveneens van oordeel is dat er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, dient vrijspraak te volgen, aldus de verdediging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van de voorbedachte rade zoals is ten laste gelegd.
Uit het procesdossier kan niet worden afgeleid dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Bewijsmiddelen [1]
Uit het pathologieonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 16 juli 2019 volgt dat het overlijden van [slachtoffer] kan worden verklaard door de inwerking van samendrukkend geweld op de hals, al dan niet in combinatie met uitwendig mechanisch stomp botsend geweld op de hals. Een andere doodsoorzaak is niet gebleken. [2]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat op 7 juni 2019 vlak voor 11 uur de telefoon over ging via Messenger. Haar zoon [verdachte] vertelde haar ‘
Mama [slachtoffer] is dood, ik heb haar gewurgd.’ Zij zag [slachtoffer] op het bed liggen, ze bewoog helemaal niet. Hij bleef maar zeggen: "
Mama, het is al te laat." Hij zei dat er bloed uit haar mond stroomde. [3]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat op 7 juni 2019 haar moeder [verdachte] aan de lijn had. Haar moeder riep dat [verdachte] [slachtoffer] had vermoord. [4] Hij zei chaotisch: ‘
Mama het spijt me voor alles, ze slaapt nu en niemand zal haar van me wegnemen, ze is veilig’. Getuige zei tegen hem: “Broertje, wat heb je gedaan?” Hij draaide de camera om en liet haar [slachtoffer] zien. Zij zag [slachtoffer] op het bed liggen. In haar mondhoek zag zij een straaltje bloed. Getuige en haar moeder zeiden tegen hem dat hij een ambulance moest bellen. Hij antwoordde dat het te laat was omdat ze al sinds een uur zo lag te slapen. [5]
Uit het proces-verbaal “forensisch onderzoek woning ( [straat] )” volgt dat op de hals van het slachtoffer rechts en links epitheel sporen zijn aangetroffen en veiliggesteld, voorzien van SIN AAMN8787NL respectievelijk SIN AAMN8789NL. [6]
Uit het rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Almere op 7 juni 2019 volgt het volgende. [7]
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van verdachte [verdachte] en DNA-mengprofielen AAMN8787NL#01 en
AAMN8789NL#01 zijn de volgende aannames gedaan:
  • bemonsteringen AAMN8787NL#01 en AAMN8789NL#01 bevatten beide DNA van twee personen;
  • slachtoffer [slachtoffer] is één van de donoren van DNA in bemonsteringen
AAMN8787NL#01 en AAMN8789NL#01.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het
volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van verdachte [verdachte] en slachtoffer
[slachtoffer] .
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] en één willekeurige
onbekende persoon, niet verwant aan verdachte [verdachte] .
Voor beide bemonsteringen AAMN8787NL#01 en AAMN8789NL#01 geldt dat het verkregen DNA-mengprofiel meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] door middel van verwurging om het leven heeft gebracht.
Met betrekking tot de opmerking van de verdediging dat de verklaringen van de moeder en zus van verdachte moeten worden aangemerkt als verklaringen ‘van horen zeggen’, overweegt de rechtbank dat dit verklaringen betreffen van eigen waarnemingen van de getuigen van hetgeen verdachte tegen hen heeft gezegd en hen heeft laten zien. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om minder bewijswaarde aan deze verklaringen toe te kennen.
Ten aanzien van de stelling van de verdediging dat het forensisch bewijs ook kan worden verklaard indien verdachte [slachtoffer] dood zou hebben aangetroffen en zou hebben gereanimeerd, overweegt de rechtbank dat deze verklaring in strijd is met voornoemde bewijsmiddelen. Het verweer wordt verworpen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 7 juni 2019 te Almere, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte,samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer] toegepast ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
doodslag

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, gelet op de rapporten die omtrent verdachte zijn opgesteld, gevorderd verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. Verdachte is wel strafbaar, aldus de officier van justitie.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de rapporten die omtrent verdachte zijn opgesteld, verzocht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank rekening met de volgende rapporten:
  • een psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 26 november 2019, opgesteld door M.M. Sprock, psychiater;
  • een psychologisch onderzoek Pro Justitia van 29 november 2019, opgesteld door R.A. Sterk, psycholoog.
Het rapport van de psychiater
Bij verdachte wordt een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale, histrionische en narcistische trekken vastgesteld. Deze stoornis was ten tijde van het plegen van het delict aanwezig.
Verdachte heeft volgens eigen zeggen anderhalve dag postgevat bij de woning van het slachtoffer om met haar te kunnen praten over de ruzie die op 5 juni 2019 had plaatsgevonden. Hij wilde zich graag opfrissen in de douche en toen hij in de slaapkamer kwam, zag hij dat het slachtoffer met haar telefoon bezig was. Hij werd jaloers, de ruzie en zijn boosheid intensiveerde toen ter sprake kwam dat het slachtoffer zich door een mannelijke arts had laten behandelen. Verdachte beschrijft een heet gevoel dat in zijn lichaam ontstond en naar zijn hoofd steeg. Daarna heeft hij geen herinnering meer en zegt een black-out te hebben gehad. Hij komt volgens eigen zeggen weer tot zijn positieven en ziet het slachtoffer liggen. Hij begint te reanimeren, maar raakt in paniek en meldt zich uiteindelijk bij de politie.
Alles overziend wordt geadviseerd verdachte het ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen. Als gekeken wordt naar de aanleiding tot de ernstige relatieproblematiek en de ruzie (en derhalve het verhaal van verdachte volgend) waarbij deze laatste mogelijk direct heeft geleid tot het ten laste gelegde wordt er voornamelijk een verband gezien met zijn borderline persoonlijkheidsstoornis, namelijk de reactie op vermeende dan wel daadwerkelijke verlating door het slachtoffer met intense woede, gedreven vanuit jaloezie waarbij zijn narcistische kenmerken (exclusiviteit van het slachtoffer voor hem, egocentrisme) en antisociale kenmerken (grensoverschrijdend gedrag, agressie) mede een rol hebben gespeeld.
Het rapport van de psycholoog
Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, antisociale en borderline trekken. Deze stoornis was ten tijde van het plegen van het delict aanwezig.
Er lijkt sprake geweest te zijn van gedrag dat samenhangt met een persoonlijkheidsstoornis en niet bijvoorbeeld met een realiteitsverstoring in de vorm van een psychose. Verdachte moet in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde op een verstandelijk niveau in te kunnen zien. Hij kan echter op basis van de verkregen informatie niet goed in staat worden geacht om zijn wil overeenkomstig bovengenoemd inzicht in vrijheid te bepalen. De rechtbank wordt geadviseerd om het tenlastegelegde (indien bewezen) verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
Verdachte verminderd toerekeningsvatbaar
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en de psychiater over en zal het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 10 jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie geëist dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging zal worden opgelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit de rapporten van de psycholoog en de psychiater volgt dat verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis en de beide deskundigen adviseren het tenlastegelegde feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Uit het persoonlijkheidsonderzoek volgt verder dat verdachte een lastige jeugd heeft gehad en sinds zijn minderjarigheid kampt met depressies. Voor de behandeling van zijn depressies heeft verdachte het medicijn Excitalopram voorgeschreven gekregen. Door deze medicatie voelde hij meer agressiegevoelens. Daarnaast kon hij de medicatie slechts onregelmatig innemen. Verdachte kan zich dan ook niet aan de indruk onttrekken dat de medicatie een rol heeft gespeeld bij het voorval, aldus de verdediging. Daarnaast dient er rekening mee te worden gehouden dat verdachte gelet op zijn psychische problematiek heeft geprobeerd hulp te zoeken. De verdediging heeft verder verzocht in het voordeel van verdachte mee te wegen dat verdachte bij de ontdekking dat het slachtoffer niet meer ademde, heeft geprobeerd haar (tevergeefs) te reanimeren. De verdediging heeft primair verzocht gelet op al het voorgaande te volstaan met oplegging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, subsidiair de gevangenisstraf te beperken tot de duur van het voorarrest en meer subsidiair toepassing te geven aan artikel 37b lid 2 Sr.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zijn (ex)partner van het leven beroofd door haar te verwurgen. Uitgerekend op de plek waar [slachtoffer] zich het meest veilig moest voelen, in haar eigen woning, heeft hij haar om het leven gebracht. Door zijn handelen heeft verdachte het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, van [slachtoffer] ontnomen. [slachtoffer] laat twee dochters na, onder wie één minderjarige, die nu moeten opgroeien zonder de steun en zorg van hun moeder. De ingrijpende gevolgen die het handelen van verdachte voor hen beiden heeft gehad zijn onder meer gebleken uit de slachtofferverklaringen zoals die zijn voorgelezen ter zitting. Daarnaast heeft verdachte de naaste familieleden van [slachtoffer] ernstig leed toegebracht.
Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. Verdachte stelt simpelweg dat hij het zich niet kan herinneren hoe [slachtoffer] om het leven is gekomen. Daarvoor wordt echter geen onderbouwing gevonden door zowel de psychiater als de psycholoog. Door dit handelen onthoudt verdachte de ware toedracht van de dood van [slachtoffer] aan haar nabestaanden. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook acht geslagen op het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 26 november 2019, opgesteld door M.M. Sprock, psychiater, en het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 29 november 2019, opgesteld door R.A. Sterk, psycholoog. In aanvulling op hetgeen al is opgenomen onder 7.3 ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
De psychiater concludeert dat er, na het gebruik van risico-taxatie instrumenten en klinisch oordeel, sprake is van weinig bescherming bij een ingeschat hoog risico op recidive.
De psychiater adviseert een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege gelet op de ernstige diepgaande problematiek van betrokkene en de lange duur van behandeling dat verwacht wordt. De verwachting is namelijk dat de klinische behandeling enige tijd zal gaan vergen. Eveneens is de inschatting dat bij betrokkene mogelijk schijnaanpassing aan de orde kan zijn, zodat derhalve intensieve en langdurige monitoring van het risico geadviseerd wordt.
De psycholoog stelt vast dat verdachte statistisch gezien valt binnen de groep met een laag tot matige kans op herhaling van gewelddadig gedrag, omdat verdachte over het algemeen redelijk functioneert. Meer op de persoon van verdachte toegespitst kan opgemerkt worden dat de kans op escalatie vooral bestaat in intieme relaties waarbij verdachte verlies ervaart. Hij kan dan antisociaal gedrag laten zien door te manipuleren met bijvoorbeeld te dreigen met zelfmoord en ernstige pogingen doen, maar hij kan ook agressief gedrag laten zien. In dergelijke situaties wordt de kans op herhaling van agressief gedrag als hoog ingeschat. Bij aanvang van een intieme relatie staat voornoemde psychische dynamiek bij verdachte nog niet gelijk op de voorgrond en wordt de kans op herhaling niet duidelijk verhoogd ingeschat, maar naarmate de relatie langer duurt neemt de kans op herhaling aanzienlijk toe.
Ten aanzien van de geconstateerde psychische problematiek is vanuit forensisch oogpunt, namelijk verminderd toerekenbaar en verhoogde kans op herhaling, behandeling geïndiceerd. De behandeling dient zich te richten op de geconstateerde persoonlijkheidsstoornis, waarbij met name de verstoorde emotieregulatie en de angst voor verlies aandachtspunten zijn. De problematiek is fors en lang bestaand en moeilijk bewerkbaar. Voorts is er sprake van enige ziekte-inzicht en -besef, maar het is onvoldoende doorleefd en heeft hem nooit gemotiveerd om een passende behandeling te zoeken. Om tot gedragsverandering te komen is een langdurige behandeling geïndiceerd. De kans dat betrokkene een behandeling uit zichzelf beëindigd wordt als reëel ingeschat. De psycholoog acht het kader van de tbs met dwangverpleging het meest geïndiceerd. De psychische problematiek kan voldoende behandeld worden en de hoge kans op herhaling, welke vooral gerelateerd is aan de geconstateerde psychische problematiek, kan worden geminimaliseerd. De duur van de behandeling zal meerdere jaren in beslag nemen.
De verdediging heeft ter terechtzitting opgemerkt dat verdachte onstabiel was ten tijde van het tenlastegelegde doordat hij onregelmatig zijn medicatie innam. De verdediging heeft verzocht dit in de straf mee te wegen. De rechtbank stelt vast dat uit het rapport van de psychiater volgt dat deze deskundige in het advies heeft meegewogen dat verdachte onregelmatig zijn medicatie innam.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op:
  • een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 30 juli 2019 uit Nederland. Uit dit uittreksel volgt dat verdachte in Nederland niet is veroordeeld voor noemenswaardige feiten ten aanzien van de onderhavige zaak;
  • een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 8 juni 2019 uit Polen. Uit dit uittreksel volgt dat verdachte op 13 december 2016 is veroordeeld voor huiselijk geweld. Hij heeft hiervoor een gevangenisstraf opgelegd gekregen van één jaar en twee maanden;
  • Uit een emailbericht van Interpol van 7 februari 2020 volgt dat verdachte in mei 2015 in Noorwegen is veroordeeld voor huiselijk geweld en hiervoor een gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen van één jaar en tien maanden.
Uit het voorgaande blijkt dat er sprake is van een patroon van huiselijk geweld, waar ook de onderhavige zaak deel vanuit maakt. De rechtbank zal dit in strafverzwarende zin meewegen.
Op te leggen straf en maatregel
Gezien de aard en ernst van het gepleegde feit, kan niet worden volstaan met een straf die geen langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf met zich brengt. De rechtbank is van oordeel dat uitsluitend het opleggen van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege, hetgeen door de verdediging is verzocht, geen recht doet aan het feit dat [slachtoffer] haar relatie met verdachte op 7 juni 2019 met haar leven heeft moeten bekopen. Voor wat betreft de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in gelijksoortige zaken worden opgelegd. Alles afwegende, en dus rekening houdend met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een gevangenisstraf dient te worden opgelegd voor de duur van 10 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarnaast is de rechtbank op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte ter beschikking dient te worden gesteld en van overheidswege moet worden verpleegd.
Het bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en, zoals hiervoor onder 7 is overwogen, was er ten tijde van dat delict sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij verdachte. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid van personen de oplegging van deze maatregel vereist. Er is sprake van een geschiedenis van problemen met huiselijk geweld en het risico op soortgelijke delicten wordt als hoog ingeschat. Gelet op de ernst van het feit en hetgeen is gebleken omtrent de persoon van verdachte acht de rechtbank het niet verantwoord verdachte zonder dat het gevaar voor recidive is weggenomen of in belangrijke mate is gereduceerd – waartoe behandeling een bijdrage zou kunnen leveren – te laten terugkeren in de maatschappij. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de behandeling plaats zal moeten vinden binnen een gedwongen kader, zoals ook door beide deskundigen is geadviseerd. Zij verwijst hierbij naar de ernstige diepgaande problematiek van verdachte, de verwachte lange behandelduur en de geringe motivatie van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaren.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om een advies op te nemen omtrent het tijdstip waarop de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege dient aan te vangen, maar de rechtbank ziet hier geen reden toe.

9.BENADEELDE PARTIJEN

[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 40.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van €17.500,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[benadeelde 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 17.500,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[benadeelde 4] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 17.500,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[benadeelde 5] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 17.500,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[benadeelde 6] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 17.500,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[benadeelde 7] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 22.370,78. Dit bedrag bestaat uit € 4870,78 materiële schade en € 17.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat alle gevorderde bedragen door de benadeelde partijen voor toewijzing in aanmerking komen met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Vordering [benadeelde 1]
De verdediging is primair van oordeel dat de gevorderd shockschade dient te worden afgewezen, aangezien [benadeelde 1] niet is geconfronteerd met de directe gevolgen van de doodslag. Subsidiair is de verdediging van mening dat [benadeelde 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, aangezien zij voor de dood van haar moeder ook al kampte met psychische problematiek. Het is te complex om in de onderhavige strafprocedure uit te zoeken in welke mate de problematiek mogelijk zou zijn veroorzaakt door shockschade in de onderhavige zaak. De verdediging heeft zich ten aanzien van de gevorderde affectieschade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Vorderingen [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4]
De verdediging heeft zich ten aanzien van de gevorderde affectieschade door de ouders en de oudste dochter van [slachtoffer] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Vorderingen [benadeelde 5] en [benadeelde 6]
De broer en zus van [slachtoffer] hebben een verzoek gedaan tot het toekennen van affectieschade. De verdediging verzoekt de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaring in hun vorderingen dan wel de vorderingen af te wijzen, aangezien zij de vorderingen onvoldoende hebben onderbouwd.
Vordering [benadeelde 7]
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de kosten omtrent de begrafenis van [slachtoffer] onvoldoende zijn onderbouwd. De verdediging verzoekt de vordering ten aanzien van de materiele schade niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen. Ten aanzien van de kosten die zien op de repatriëring van [slachtoffer] naar Zuid-Afrika refereert de verdediging zich aan de oordeel van de rechtbank.
Tevens is een verzoek gedaan tot het toekennen van affectieschade. De verdediging verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaring in haar vordering dan wel haar vordering af te wijzen, aangezien zij haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Ten aanzien van alle gevorderde bedragen is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De verdediging verzoekt dit verzoek gelet op de (toekomstige) financiële situatie van verdachte af te wijzen. Bij eventuele toewijzing wordt verzocht de gijzeling voor slechts één dag op te leggen. Gelet op het voorgaande verzoekt de verdediging eveneens geen wettelijke rente toe te kennen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het invoelbaar is dat het overlijden van [slachtoffer] bij alle familieleden veel pijn en verdriet heeft veroorzaakt.
De rechtbank is bij de beoordeling van de gevorderde shock- en affectieschade echter gebonden aan het juridische kader van de Wet affectieschade en verplaatste schade van 1 januari 2019.
Vordering [benadeelde 1]
Shockschade
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier volgt dat de minderjarige dochter van [slachtoffer] voor de dood van haar moeder al kampte met psychische klachten. De rechtbank overweegt dat uit de stukken die door de raadsvrouw van de benadeelde partij zijn overgelegd onvoldoende kan worden afgeleid in welke mate de huidige problematiek is veroorzaakt door de onderhavige zaak. Om het voorgaande te kunnen vaststellen is nader onderzoek vereist. De behandeling van de vordering van [benadeelde 1] vormt gelet op het voorgaande een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Affectieschade
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 5 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade op € 20.000,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 juni 2019 tot de dag van volledige betaling. Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 20.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 juni 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 75 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Vorderingen [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4]
Affectieschade
Vaststaat dat de benadeelde partijen (de ouders en de oudste dochter van [slachtoffer] ) als gevolg van het hiervoor onder 5 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade hebben geleden in de vorm van affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade op € 17.500,- per persoon en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 juni 2019 tot de dag van volledige betaling. Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 17.500,-, per persoon te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 juni 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 75 dagen gijzeling ten aanzien van elk van de toegekende vorderingen, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Vorderingen [benadeelde 5] en [benadeelde 6]
Affectieschade
De broer en zus van het slachtoffer hebben beiden een vordering ingediend in het kader van affectieschade. Als uitgangspunt wordt genomen dat broers en zussen geen aanspraak maken op een vergoeding van affectieschade. Om als broer of zus in aanmerking te komen voor affectieschade dienen die benadeelde partijen aan te tonen dat sprake is geweest van een hechte affectieve relatie. Volgens vaste jurisprudentie is niet de formele maar de feitelijke verhouding is hierbij beslissend. Factoren van belang zijn onder meer de intensiteit, de aard en de duur van de relatie.
De rechtbank is van oordeel dat de broer en zus van [slachtoffer] onvoldoende hebben aangetoond dat tussen hen en [slachtoffer] sprake was van een hechte affectieve relatie. De rechtbank stelt vast dat dit ook niet volgt uit het procesdossier. Het feit dat de zus de taak op haar heeft genomen naar Nederland af te reizen om de dochter van [slachtoffer] op te halen acht de rechtbank onvoldoende voor het aannemen van een naaste een hechte affectieve relatie tussen haar en [slachtoffer] in de zin van voornoemd wettelijk kader. Om te kunnen vaststellen of sprake is geweest van een hechte affectieve relatie is nader onderzoek vereist.
De behandeling van de vorderingen van [benadeelde 5] en [benadeelde 6] leveren gelet op het voorgaande een onevenredige belasting op van het strafgeding. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder hun eigen kosten draagt.
Vorderingen [benadeelde 7]
Materiële schade
De zus van [slachtoffer] heeft materiële schade gevorderd in verband met de kosten die zij heeft gemaakt omtrent de begrafenis van [slachtoffer] in Zuid-Afrika. De verdediging heeft een aantal vraagtekens geplaatst bij de kosten die zijn opgevoerd. De rechtbank overweegt dat het zeer goed mogelijk is dat in Zuid-Afrika en naar het gebruik van de bevolkingsgroep waartoe de familie van de overledene behoort, geheel andere voorzieningen moeten worden getroffen voor een uitvaart dan in Nederland. De rechtbank overweegt dat de kosten die zijn opgevoerd niet onredelijk voorkomen.
De rechtbank zal het bedrag van € 4.870,78 toewijzen, aangezien vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 5 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade hebben geleden in de vorm van materiele schade. De rechtbank vermeerdert het gevorderde bedrag met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 juni 2019 – de datum waarop de kosten van de uitvaart zijn betaald - tot de dag van volledige betaling. Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 7] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 4.870,78, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 juni 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 25 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 7] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Affectieschade
De rechtbank zal [benadeelde 7] niet-ontvankelijk verklaring in haar vordering die ziet op affectieschade. Het feit dat zij de taak op haar heeft genomen om zorg te dragen voor de begrafenis acht de rechtbank onvoldoende voor het aannemen van een hechte affectieve relatie tussen haar en [slachtoffer] . Om te kunnen vaststellen of sprake is geweest van een hechte affectieve relatie is nader onderzoek vereist (zie overwegingen ten aanzien van affectieschade bij broers en zussen hierboven).
De behandeling van de vordering van [benadeelde 7] levert gelet op het voorgaande een onevenredige belasting op van het strafgeding. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Voor wat betreft het aantal vastgestelde dagen gijzeling bij de toegewezen vorderingen merkt de rechtbank op dat daarbij rekening is gehouden met de omstandigheden zoals die door de verdediging binnen dit kader naar voren zijn gebracht.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
  • wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 20.000,--;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 20.000,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 75 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • verklaart [benadeelde 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
  • wijst de vordering van [benadeelde 2] toe tot een bedrag van € 17.500,--;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] aan de Staat € 17.500,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 75 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 3]
  • wijst de vordering van [benadeelde 3] toe tot een bedrag van € 17.500,--;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 3] aan de Staat € 17.500,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 75 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 4]
  • wijst de vordering van [benadeelde 4] toe tot een bedrag van € 17.500,-- ;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 4] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 4] aan de Staat € 17.500,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 75 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 5]
  • verklaart [benadeelde 5] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de vorderingen kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;

Benadeelde partijen [benadeelde 6]

  • verklaart [benadeelde 6] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de vorderingen kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Benadeelde partij [benadeelde 7]
  • wijst de vordering van [benadeelde 7] toe tot een bedrag van € 4.870,78;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 7] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 7] aan de Staat € 4870,78 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 25 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • verklaart [benadeelde 7] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Bos, voorzitter, mrs. M. Ferschtman en V.C. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.S. Salet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 maart 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 juni 2019 te Almere, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte,
- samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer] toegepast/uitgeoefend en/ of
- uitwendig mechanisch stomp botsend geweld op de hals van die [slachtoffer] toegepast/uitgeoefend,
althans een of meer vormen van geweld toegepast/uitgeoefend op die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 17 oktober 2019, genummerd PL0900- 2019166680, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 2127. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een geschrift, inhoudende een rapport ‘Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijke niet-natuurlijke dood’ van het NFI van 16 juli 2019, pagina 5.
3.Pagina 921.
4.Pagina 935.
5.Pagina 936.
6.Pagina 2016.
7.Pagina 2126.