In deze zaak vordert eiser, [eiser], terugbetaling van een lening van € 30.000,00 die hij aan verweerder, zijn oom, heeft verstrekt. Eiser stelt dat de lening een persoonlijke afspraak was, terwijl verweerder betoogt dat het een zakelijke overeenkomst betrof, waarbij hij de lening ontving voor het maken van een film over [A], de vader van eiser. De rechtbank heeft de procedure op 4 februari 2020 behandeld en op 17 maart 2020 vonnis gewezen.
De rechtbank oordeelt dat er voldoende bewijs is dat er een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen, ondanks de betwisting van verweerder over de echtheid van de handtekening op de overeenkomst. De rechtbank concludeert dat de lening niet als een zakelijke transactie kan worden gekwalificeerd, omdat er geen bewijs is dat de lening in het kader van een zakelijke overeenkomst is verstrekt. De rechtbank wijst erop dat de eenmanszaak van eiser geen rechtspersoonlijkheid heeft, waardoor eiser persoonlijk aanspraak kan maken op de terugbetaling van de lening.
De rechtbank wijst de vordering van eiser toe en veroordeelt verweerder om het bedrag van € 30.000,00, vermeerderd met rente, aan eiser te betalen. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten, die door de rechtbank zijn begroot op € 2.405,05. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.