ECLI:NL:RBMNE:2020:901

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
16/153394-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot 6 jaar gevangenisstraf voor poging tot doodslag na steekpartij

Op 10 maart 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 45-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 24 juni 2019 in Amersfoort met opzet met een mes in de hartstreek, buik en/of zij van het slachtoffer gestoken. Het slachtoffer, die in de flat bij een kennis was, raakte ernstig gewond en moest met spoed worden geopereerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten en zijn weigering om mee te werken aan een reclasseringsrapportage, geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden. De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De officier van justitie had 6 jaar gevangenisstraf geëist, en de rechtbank volgde deze eis. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werden de wapens die bij de steekpartij waren gebruikt, verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/153394-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 maart 2020
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1974] te [geboorteplaats] (Marokko),
verblijvende in de PI in Ter Apel.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft plaatsgevonden op de zittingen van 25 september 2019, 17 december 2019 en 25 februari 2020. De zaak is inhoudelijk behandeld op 25 februari 2020. De rechtbank heeft op die zitting geluisterd naar de standpunten van de officier van justitie, mr. J.R.F. Esbir Wildeman. Verdachte heeft afstand gedaan van zijn recht om op deze zitting aanwezig te zijn. De advocaat van verdachte, mr. A. Laghmouchi, heeft voorafgaand aan deze zitting laten weten zich in deze zaak te onttrekken als advocaat. Omdat verdachte bij een eerdere zitting wel aanwezig was, is de zaak op tegenspraak behandeld.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte er - samengevat weergegeven - van dat hij op 24 juni 2019 in Amersfoort met opzet met een mes in de hartstreek, buik en/of zij van [slachtoffer] heeft gestoken.
De volledige tenlastelegging is in de bijlage bij dit vonnis opgenomen. De tenlastelegging is zo opgebouwd dat de rechtbank eerst moet kijken of kan worden bewezen dat verdachte heeft geprobeerd de heer [slachtoffer] te doden (de ‘primaire verdenking’). Als dat niet het geval is, moet de rechtbank nagaan of kan worden bewezen dat verdachte de heer [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (de ‘subsidiaire verdenking’).

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in deze zaak, moet zij kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mocht verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte heeft geprobeerd de heer [slachtoffer] te doden. Volgens de officier van justitie heeft verdachte bewust met een mes in het bovenlichaam van de heer [slachtoffer] gestoken, waaruit vol, danwel voorwaardelijk opzet op de dood van de heer [slachtoffer] kan worden afgeleid.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer] heeft op 28 juni 2019 verklaard dat hij afgelopen maandag (de rechtbank begrijpt: op 24 juni 2019) bij [getuige] thuis was. [getuige] woont in [woonplaats] . Plotseling stond [verdachte] in het huis. Hij zag dat [verdachte] met een mes op hem af kwam lopen. Hij zag dat [verdachte] hem met dit mes begon te steken. Hij voelde dat hij werd geraakt in zijn borst, zijn linkerzij en zijn rug. [2]
Uit de letselverklaring van GGD regio Utrecht blijkt dat het hart van [slachtoffer] als gevolg van de steekverwondingen tijdelijk stil is komen te staan. Een spoedoperatie voor het behandelen van de letsels aan het hart en de long was noodzakelijk. [3] Er zijn onder meer steekverwondingen aangetroffen in het linker bovenkwadrant van de borst [4] , linksboven in de buik [5] en onder de linker oksel [6] .
[getuige] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [verdachte] [slachtoffer] met een mes heeft gestoken. [7]
Verdachte heeft verklaard dat hij op de bewuste avond in de woning van [getuige] was. Hij heeft een mes gepakt en heeft [slachtoffer] gestoken. [8]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte de heer [slachtoffer] in de borststreek, de buik en de zij heeft gestoken. De rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen dat verdachte dit heeft gedaan met de bedoeling om de heer [slachtoffer] om het leven te brengen. Zogenoemd ‘vol opzet’ kan daarom niet worden bewezen. De rechtbank vindt wel dat kan worden bewezen dat verdachte ‘voorwaardelijk opzet’ had op de dood. Hiervan is sprake wanneer verdachte de ‘aanmerkelijke kans’ dat de heer [slachtoffer] door zijn handelen om het leven zou komen ‘bewust heeft aanvaard’.
Dat de kans dat de heer [slachtoffer] door het handelen van verdachte om het leven zou komen aanmerkelijk was, blijkt uit het feit dat het hart van de heer [slachtoffer] door de steekverwondingen tijdelijk stil is komen te staan en er een spoedoperatie moest worden uitgevoerd om zijn leven te redden. De rechtbank stelt vast dat verdachte dit gevolg bewust heeft aanvaard. Het is namelijk een feit van algemene bekendheid dat zich in de borststreek vitale lichaamsdelen bevinden - waaronder het hart - en dat steekverwondingen aan het hart niet zelden leiden tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de primaire verdenking wettig en overtuigend kan worden bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 24 juni 2019 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in diens hartstreek en buik en zij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal worden vrijgesproken van alles wat meer in de tenlastelegging is opgenomen dan wat hierboven is bewezen verklaard.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht.
Uit de verklaring die verdachte op de zitting van 17 december 2019 heeft afgelegd, blijkt dat verdachte heeft aangevoerd dat hij handelde uit zelfverdediging. De rechtbank vat deze verklaring op als een beroep op ‘noodweer’. De officier van justitie heeft zich op de zitting van 25 februari 2020 op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een noodweersituatie.
Voor een succesvol beroep op noodweer is allereerst vereist dat sprake was van een ‘ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding’ van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Verdachte heeft verklaard dat hij werd geslagen door de heer [slachtoffer] . Dat verdachte door hem is geslagen, leidt de rechtbank ook uit andere stukken uit het dossier af. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat sprake was van noodweer. Uit het dossier, meer in het bijzonder uit de getuigenverklaring van de heer [getuige] , blijkt namelijk ook dat verdachte, nadat hij werd geslagen, naar de keuken is gelopen om een mes te pakken. Op dat moment was de aanval door de heer [slachtoffer] al voorbij. Toen verdachte begon te steken, was er dus geen sprake meer van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweer zal daarom worden verworpen.
Omdat niet is gebleken dat er een rechtvaardigingsgrond voor het door verdachte gepleegde feit bestond, is het feit strafbaar. De wet noemt het door verdachte gepleegde feit:
poging tot doodslag.

6.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet gebleken is dat er in het geval van verdachte sprake is van zo’n schulduitsluitingsgrond. Verdachte is dus strafbaar.

7.OPLEGGING VAN STRAF

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft de heer [slachtoffer] meerdere malen met een mes in diens hart- en buikstreek gestoken. De heer [slachtoffer] is als gevolg hiervan bijna overleden. Dat dat niet is gebeurd, is enkel te danken aan adequaat medisch ingrijpen. De heer [slachtoffer] zal mogelijk de rest van zijn leven de nadelige gevolgen - zowel lichamelijk als psychisch - van dit feit blijven ervaren. De rechtbank rekent verdachte dit feit zwaar aan, temeer nu hij geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening gehouden met het feit dat uit de justitiële documentatie (het ‘strafblad’) van verdachte van 15 augustus 2019 blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld wegens het plegen van geweldsdelicten. In 2017 is hem voor onder meer meerdere mishandelingen en bedreigingen een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar opgelegd. Deze plaatsing heeft kennelijk niet tot gedragsverandering bij verdachte geleid.
Uit een bericht van de reclassering van 28 augustus 2019 blijkt dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het opstellen van een reclasseringsrapportage.
Gelet op de ernst van het feit in combinatie met het strafblad en de (proces)opstelling van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat alleen een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf in deze zaak passend is. Zij zal daarom de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar aan verdachte opleggen. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal van deze gevangenisstraf worden afgetrokken.

8.BESLAG

In deze zaak zijn een rood vleesmes (goednummer PL0900-2019185952-2440276), een lemmet van een vleesmes (goednummer PL0900-2019185952-2440282) en een heft van een vleesmes (goednummer PL0900-2019185952-2440283) in beslag genomen. De officier van justitie heeft gevorderd deze goederen verbeurd te verklaren.
Het feit is gepleegd met het mes dat bestond uit het heft met goednummer 2440283 en het lemmet met goednummer 2440282. Deze onderdelen van het mes zullen verbeurd worden verklaard. Het mes met goednummer 2440276 zal worden onttrokken aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit van dit mes in strijd is met het algemeen belang en dit voorwerp kan dienen tot het begaan van een soortgelijk feit.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De rechtbank heeft de volgende artikelen van het Wetboek van Strafrecht toegepast:
33, 33a, 36b, 36d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 jaar;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart verbeurd de op de beslaglijst vermelde voorwerpen met goednummers 2440283 en 2440282
- onttrekt aan het verkeer het op de beslaglijst vermelde voorwerp met goednummer 2440276.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van Rijssen, voorzitter,
mrs. N.M. Spelt en I.L. Gerrits, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.Z. Schoppink, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 maart 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 juni 2019 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,- meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in diens hartstreek en/of buik /of zij, in elk geval diens bovenlichaam, heeft gestoken,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 juni 2019 te Amersfoort aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere diepe steekverwondingen in hartsteek en/of buik en/of zij, in elk geval in het bovenlichaam, heeft toegebracht door- meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in diens hartstreek en/of buik /of zij, in elk geval diens bovenlichaam, te steken;( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 27 juni 2019 (documentcode 20190627.0820; doorgenummerd 1 tot en met 71), 8 juli 2019 (documentcode 2019020715.00; doorgenummerd 1 tot en met 14) en 1 november 2019 (documentcode 201901110925, doorgenummerd 1 tot en met 69), uit het onderzoek 031GAMA/MD3R019133, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 5 van het proces-verbaal van 8 juli 2019.
3.Een geschrift, te weten: een letselverklaring van GGD regio Utrecht, p. 60 van het proces-verbaal van 1 november 2019.
4.Een geschrift, te weten: een letselverklaring van GGD regio Utrecht, p. 61 van het proces-verbaal van 1 november 2019.
5.Een geschrift, te weten: een letselverklaring van GGD regio Utrecht, p. 62 van het proces-verbaal van 1 november 2019.
6.Een geschrift, te weten: een letselverklaring van GGD regio Utrecht, p. 65 van het proces-verbaal van 1 november 2019.
7.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , p. 65 van het proces-verbaal van 27 juni 2019.
8.Proces-verbaal ter terechtzitting van 17 december 2019, p. 2.