ECLI:NL:RBMNE:2020:893
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een verzoek tot voorlopige machtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 februari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ). Het verzoek was ingediend door de officier van justitie op 23 december 2019, met als doel de betrokkene, geboren in 1948, op te nemen in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken, waaronder een geneeskundige verklaring, en heeft op 4 februari 2020 de betrokkenen gehoord, waaronder de advocaat van de betrokkene, een psychiater en een sociaal psychiatrisch verpleegkundige.
De advocaat van de betrokkene heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, stellende dat er op dat moment onvoldoende aanwijzingen waren voor een noodzakelijke opname. De betrokkene zou stabiel zijn door de gewijzigde medicatie en er was goed contact met haar. De psychiater heeft echter ook aangegeven dat de betrokkene bekend is met een bipolaire stoornis en dat er recentelijk een verslechtering in haar toestand was opgetreden, met toenemende agitatie en overlast voor de omgeving.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er op basis van de Wvggz minder bezwarende alternatieven beschikbaar zijn in de thuissituatie om het gevaar af te wenden, en dat een gedwongen opname niet noodzakelijk was. Het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging is afgewezen, waarbij de rechtbank heeft benadrukt dat een gedwongen opname een uiterst redmiddel is. De beslissing is schriftelijk vastgelegd en ondertekend door de rechter en griffier.