ECLI:NL:RBMNE:2020:893

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
C/16/494239 FL RK 19-2359
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot voorlopige machtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 februari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ). Het verzoek was ingediend door de officier van justitie op 23 december 2019, met als doel de betrokkene, geboren in 1948, op te nemen in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken, waaronder een geneeskundige verklaring, en heeft op 4 februari 2020 de betrokkenen gehoord, waaronder de advocaat van de betrokkene, een psychiater en een sociaal psychiatrisch verpleegkundige.

De advocaat van de betrokkene heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, stellende dat er op dat moment onvoldoende aanwijzingen waren voor een noodzakelijke opname. De betrokkene zou stabiel zijn door de gewijzigde medicatie en er was goed contact met haar. De psychiater heeft echter ook aangegeven dat de betrokkene bekend is met een bipolaire stoornis en dat er recentelijk een verslechtering in haar toestand was opgetreden, met toenemende agitatie en overlast voor de omgeving.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er op basis van de Wvggz minder bezwarende alternatieven beschikbaar zijn in de thuissituatie om het gevaar af te wenden, en dat een gedwongen opname niet noodzakelijk was. Het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging is afgewezen, waarbij de rechtbank heeft benadrukt dat een gedwongen opname een uiterst redmiddel is. De beslissing is schriftelijk vastgelegd en ondertekend door de rechter en griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling familierecht
Locatie Lelystad

zaak/rekestnr.: C/16/494239 / FL RK 19-2359

datum uitspraak: 3 februari 2020

Voorlopige machtiging

op het verzoek van de officier van justitie van 23 december 2019 tot het verlenen van een voorlopige machtiging om

[betrokkene] ,

geboren op [1948] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
te doen opnemen en te doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis.
De rechtbank heeft kennis genomen van de bij het verzoek overgelegde stukken, waaronder de op 18 december 2019 ondertekende en met redenen omklede geneeskundige verklaring als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ).
De rechtbank heeft op 4 februari 2020 gehoord:
- de betrokkene,
- mr. J.D. van der Heijden, advocaat van betrokkene,
- de heer Boot, psychiater,
- de heer [A] , sociaal psychiatrisch verpleegkundige (hierna te noemen de spv-er).
Door het horen van de hierboven genoemde personen, in samenhang met de overgelegde stukken, acht de rechtbank zich in voldoende mate voorgelicht.
De advocaat van betrokkene heeft ter zitting primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Er zijn op dit moment onvoldoende aanwijzingen dat een opname van betrokkene nodig is. Het gaat de laatste tijd beter met betrokkene. De medicatie is veranderd. Betrokkene neemt de voorgeschreven medicatie waardoor zij stabiel is. Het voortdurend bellen met de hulpverlenende instanties is afgenomen en er is goed contact te maken met betrokkene. Er is geen sprake van dusdanig gevaar dat een opname noodzakelijk is. Een gedwongen opname is een uiterst redmiddel. Betrokkene heeft een passende dagbesteding nodig zodat zij meer uit huis komt. De informatie die de hulpverlening ontvangt is van de partner van betrokkene. Die wil dat betrokkene opgenomen gaat worden. Subsidiair heeft de advocaat verzocht om de duur van de machtiging te beperken tot drie maanden.
De psychiater heeft ter zitting naar voren gebracht dat betrokkene bekend is met een bipolaire stoornis. De laatste maanden lijkt het slechter te gaan betrokkene. Zij is toenemend geagiteerd, snel boos en is achterdochtig naar haar man. Daarnaast belt betrokkene voortdurend de hulpdiensten. Zij zorgt met dit gedrag voor overlast. De psychiater ziet ter zitting wel dat het beter gaat met betrokkene ten opzichte van de week ervoor. Als dit verzoek was gedaan na 1 januari 2020, na inwerkingtreding van de nieuwe Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), zou de psychiater niet voor een opnamemachtiging hebben gepleit maar voor verplichte zorg in de thuissituatie. De spv-er heeft ter zitting aangegeven dat het de afgelopen weken iets rustiger is geworden rondom betrokkene. Er heeft een wisseling in de medicatie plaatsgevonden. Wel blijft het wisselend beeld bij betrokkene zichtbaar en stelt zij veelvuldig vragen over de voorgeschreven medicatie. De partner van betrokkene maakt volgens de spv-er een integere indruk.
De rechtbank is op grond van de inhoud van de overgelegde stukken en het onderzoek ter zitting niet tot de overtuiging gekomen dat een opname van betrokkene noodzakelijk is. Er zijn nu immers op grond van de Wvggz minder bezwarende alternatieven mogelijk in de thuissituatie om het gevaar af te wenden en een opname te voorkomen. Het verzoek tot verlenen van een voorlopige machtiging in het kader van de wet Bopz zal daarom worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging af.
Deze beslissing is gegeven door mr. T. Dopheide, rechter, in bijzijn van J.A.R. Bastiaans als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2020 en schriftelijk uitgewerkt en ondertekend op
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op