Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.Het geschil en de beoordeling daarvan
- De directie ontving in november 2019 een melding van [C] , de assistent-bedrijfsleider van de vestiging aan de [straat] , dat er artikelen uit de winkels verdwenen zonder dat daarvoor werd afgerekend. [C] constateerde dit op de dagen die direct volgden op dagen dat [verzoeker] op de betreffende vestiging had gewerkt, waarbij het onder meer ging om kleding in de maat van [verzoeker] . Hij vermoedde daarom dat deze artikelen door [verzoeker] werden meegenomen.
- Ook [D] , de assistent-bedrijfsleider van de vestiging aan de [vestiging 1] , sprak tegenover de directie het vermoeden uit dat [verzoeker] uit de winkel spullen meenam zonder af te rekenen.
- [C] is vervolgens op verzoek van de directie regelmatig de voorraad gaan turven en heeft een lijst met verdwenen producten opgesteld. Deze lijst heeft Run2Day op 20 november 2019 aanleiding gegeven de camerabeelden van de bewakingscamera’s terug te kijken. Dit kan tot 2 weken terug.
- Op basis van de camerabeelden konden de handelingen met artikelen door [verzoeker] gelinkt worden aan de inventarislijst. Zo verwijderde hij beveiligingstags van bepaalde hardloopspullen en liep er vervolgens mee naar de personeelsruimte. Het artikel werd niet gescand, niet afgerekend en verdween vervolgens wel uit de winkel.
- [A] en [B] hebben [verzoeker] op 21 november 2019 met deze constateringen geconfronteerd. [verzoeker] gaf aanvankelijk aan van niets te weten en sloeg het aanbod om de camerabeelden te bekijken af. Later in het gesprek heeft hij echter wel toegegeven dat hij de artikelen had gestolen. Het ging daarbij om minimaal een tight, een shirt, een jas, tientallen gels en repen. [A] en [B] hebben gevraagd of [verzoeker] ook nog andere artikelen had meegenomen, maar dat kon [verzoeker] zich niet herinneren.
- [verzoeker] is in dat gesprek op staande voet ontslagen. Met hem is afgesproken dat hij nog die avond een lijst zou mailen met alle weggenomen artikelen. Als de schade mee zou vallen en de artikelen geretourneerd zouden worden, dan zou Run2Day bereid zijn om af te zien van aangifte bij de politie en een negatieve verklaring jegens het Uwv.
- Hierna is [D] bij het gesprek aangeschoven. Het ontslag op staande voet en de redenen daarvoor zijn met hem besproken. Vervolgens heeft er tussen [D] en [verzoeker] een overdracht van zaken plaatsgevonden.
- [verzoeker] heeft die avond een e-mail aan Run2Day gestuurd, maar niet met de beloofde inhoud. Dit mailbericht luidde als volgt:
betwisting dringende reden
- Rond september/oktober viel het [C] op dat de voorraad eiwitrepen die in de winkel lag snel opraakte en dat er een voorraadverschil was. De repen zijn makkelijk mee te nemen door klanten. Er werden niet alleen verpakkingen van deze repen in de prullenbak bij de uitgang aangetroffen, maar ook achter.
- [C] is de voorraad toen bij gaan houden. Hij heeft tellingen gedaan op 21 en 23 oktober 2019, waaruit een voorraadverschil van in totaal 14 repen bleek. Op de tussenliggende dag, 22 oktober 2019, hadden [verzoeker] en [E] (hierna: [E] ), een andere collega, in de winkel gewerkt.
- Op 13 november 2019, nadat [verzoeker] en [E] de dag ervoor samen hadden gewerkt, trof hij in de prullenbak in de keuken een paar handschoentjes aan zonder label van het soort dat Run2Day verkocht en bleken er twee paar handschoentjes te missen.
- Op 20 november 2019, ook een dag nadat [verzoeker] en [E] samen hadden gewerkt, trof hij in de winkel een lege doos Herzog compressieshorts aan, die er op 18 november 2019 nog niet lag.
- [C] heeft [verzoeker] gevraagd hoe dit kan, maar heeft geen antwoord op deze vraag gekregen.
- [A] en [B] hebben beide verklaard dat [verzoeker] de diefstal in het gesprek op 21 november 2019 heeft erkend
- [D] heeft verklaard dat hij halverwege het gesprek is aangeschoven, te horen heeft gekregen dat [verzoeker] van diefstal werd beschuldigd en dit zou hebben toegegeven en dat [verzoeker] dit toen niet heeft weersproken.
- [A] vermeldt ook in de ontslagbrief van 22 november 2019 dat [verzoeker] de diefstal van minimaal een tight, een shirt, een jas en tientallen gels en repen zou hebben toegegeven.
- Zowel [A] als [B] verklaren dat zij in het gesprek op 21 november 2019 met [verzoeker] hadden afgesproken dat hij diezelfde avond een e-mail zou sturen met een lijst van de artikelen die hij had gestolen. [verzoeker] heeft die avond inderdaad een e-mail aan [A] en [B] gestuurd. Hij ontkent hierin op geen enkele manier de diefstal, hetgeen voor de hand had gelegen als hij die dag inderdaad - naar zijn mening ten onrechte - van diefstal was beschuldigd. Hij geeft in de mail alleen aan dat, en waarom, hij de gevraagde info niet zal geven.
- [verzoeker] heeft vervolgens pas bij brief van zijn advocaat van 28 november 2019 de diefstal ontkend.